De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Fleksie van uitheemse adjektieven.In ‘de marquante afbakening’ (Vogel, Rhetorica 46), is de spelling van het adjektief wel frans gebleven, maar de verbuiging ervan is even nederlands als in ‘een markante figuur’ (K.E.22 609). Het ndl. marquante is heel wat anders dan het in letters gelijke fr. marquante [markāt], de vrouwelijke vorm van fr. marquant [markā]. De franse vervrouwelijking verschilt in werkelijkheid nog al aardig van wat de schrijfwijze suggereert en grammatika's leren [markā : markāt]. In het Nederlands heeft de buigingsuitgang -e niets met vrouwelijkheid te maken, om de zeer afdoende reden, dat de bovendialektische koinê evenmin vrouwelijke als mannelijke naamwoorden kent. Waar die ndl. -e dan wèl voor dient, zal men over een tijdje kunnen nagaan in het derde deel (hfdst. IX) van mijn Buigingsverschijnselen. Honderden woorden van franse herkomst verklanken wij, bij eendere of ongeveer eendere spelling, in het Nederlands anders dan in het Frans. Vanwege de opzet van dit artikeltje kies ik enige adjektivische voorbeelden: amusant, arrogant, interessant, suffisant; content, evident, impertinent, urgent; affreus, curieus, fameus, serieus; en zo meer. Bij de bnw. op -eus (fr. -eux) blijft de spelwijze van het franse vrouwelijke -euse [-öz], de goed-nederlandse niet-vrouwelijke fleksievorm -euze zwaar bekonkurreren. Zeer ten onrechte, en tot nederlands ongerief. De verbuiging van die ontleningen op -eus is immers een volkomen inheems vorm- en klankproces: fameuze, serieuze. Daar kan zelfs de mode niets aan doen met ‘een flatteuse crêpe de chine baljapon’; en al evenmin Ina Boudier-Bakker met haar variatie in Het spiegeltje8: ‘En zij was moe, van een nerveuze moeheid’ (153), ‘met dezen zwakken, nerveusen.... knaap’ (206). Over het algemeen worden de ontleende adjektieven, die in het Nederlands op een medeklinker eindigen, op -e verbogen. Bij de stofnamen komt men evenwel heel wat onverbogen adjektieven tegen, wat voor een groot deel daarmee samenhangt - niet uitsluitend! - dat het geadjektiveerde substantieven zijn: aluminium vleugels, bukskin broeken, celluloid poppen, dril(l) mansboezeroens, graphiet smeltkroezen, enz. Maar ook buiten de stof-wereld komen zulke onverbogenen en onverbuigbaren voor: gratis advertenties, een buitenmodel deur, een model echtgenoot, de minimum engelse bewapening, enz. Bij deze gevallen is er telkens iets biezonders aan de hand geweest, waar ik nu niet behoef op in te gaan. Bij Van Deyssel las ik eens: ‘Het is omdat hij niet is een gommeu-ë artiest en intellektueele, maar een.... zich artistiek en intellektueel vóor-doende gommeux. En nog maar een schijngommeux, want ik gelóof niet, dat de heer Lapidoth de wézenlijk in sommige gommeux, hoe zeer ook weinig bewust, bestaande verfijning van zeker soort gewaarwordingen in zich heeft’ (Verz. opstellen III 88). We moeten dit fr. gommeux [gòmö] niet alleen zien, maar het ook horen. Want al is ‘een gommeux’ voor het oog hetzelfde als ‘sommige gommeux’, dit laatste [gòmö] wordt toch in het Nederlands op -s vermeervoudigd: gommeus (vgl. Buigingsverschijnselen I 27 v., 303 met 119 v., 317). De ‘stomme’ -x van het ndl. gommeux - men wil dat ‘stomme’ wel goed verstaan - is in de enkelvoudige verbinding enkel een franse letter, maar deze letter gaat in het meervoud (‘sommige gommeux’) de nederlandse klank -s vertegenwoordigenGa naar voetnoot1). Maar bij het adjektivische ‘een gommeu-ë | |
[pagina 225]
| |
artiest’ zou het handhaven van die -x stukken hebben gemaakt. In het Nederlands verboog Van Deyssel het ontleende woord naar de franse klankvorm [gòmö = gommeu]. Ontleende adjektieven, die op een volle vokaal eindigen, blijven in het Nederlands bij voorkeur onverbogen: ‘enorme keuze in beige en bleu tinten’; ‘Nadat paladijn Mussert ook nog een paar kersversche slagzinnen onder een oranje-blanje-bleu vlag had gedeclameerd...’ (Dekker, De laars op de nek2 414). ‘een extra onnodige belasting’ (Vk. 12 VII '50), prima kwaliteiten, lila lintjes; franco zichtzendingen, de netto : bruto opbrengst. Een zeldzaamheid is de fleksie in: ‘een persiaansch-rood mutsje... waar een indigoë kwast langs neêrhing’ (v. Looy, Jaapje Jaap Jakob 218). Vergelijk nog: ‘allemaal koek met blink en sokkelaë letters’ (8), ‘soccolaë letters’ (143); ‘hij moest glaceeë handschoenen hebben’ (396), ‘Een oranje mereeë sjerp’ (262); ‘de bruin moirée keelbanden van haar hoed’ (Coenen, Een zwakke2 141). Om niet te ver van mijn opzet af te dwalen, verwijs ik naar Buigingsverschijnselen III n. 207 met [69], waar nog een en ander van dit soort van verlengde vormen gewikt en gewogen wordt. Er speelt ook wel eens schijnverbuiging doorheen. Bij adjektieven op -u is fleksie gewoner: ‘liefheid en kossuë elegantie’ (v. Deyssel I 310); ‘dit crue boek’ (Proost, Aug. Strindberg 229); ‘het begin van een continue ongehoorzaamheid’ (Roscam Abbing, Diakonia 64). Eindigt het uitheemse adj. op -e, dan... ja! dan komen we voor een moeilijkheid te staan, waarvoor we nochtans niet uit de weg mogen gaan. Ik verleen het Engels de voorrang, het Frans volgt dan wel. Ik leid mijn engelse voorbb. in met: ‘de downe stemming onder de burgerij’ (Msb. 1 VIII '47); ‘een faire strijd’ (Linie 2 I '48), ‘op unfaire wijze’ (Vk. 19 XII '50). Hier toch is de -e een duidelijk fleksie-element van nederlandsen huize (eng. down, un-fair), met vernederlandsing in de uitspraak op de koop toe. Maar hoe zit het met: ‘zijn gentlemanlike gastvrijheid’ (Schijnwerper XXXVI 97); ‘haar lady-like manier’ (du Perron, Multatuli en de luizen 46). Ook hier hebben we zeker een nederlandse verbuiging op -e van de engelse woorden met enkel-grafische -e [-laik]. Als ik van krypto-verbuiging zou spreken, was de bedoeling van die term duidelijk. Deze krypto-verbuiging is wat anders dan spellinguitspraak, die bij deze engelse voorbeelden als mosterd na de maaltijd zou komen. Toch kan zo'n -e meer dan eens de zuivere beoordeling van het geval bemoeilijken. Ik ga over tot het Frans. Wie bijv. ‘als een frêle skelet’ (Smeding e.a., Het gele huis te huur 88), op z'n Frans eensilbig als [frè-l] spreekt, doet zeker niet vreemd. Dat zou hij wel doen, als hij in het volgende voorb. frêle niet tweesilbig weergaf: ‘op onwaarschijnlijk dunne, frêle steeltjes’ (Melchior, De eerste walvisvaart enz. 157). Bij illustre [illüstr] en macabre [maka-br], kan de nederlandse manier van spellen een grammatisch handje helpen: ‘de rij van illustre ongeziene gasten’ (Kooy-v. Zeggelen, De holl. vrouw in Indië 127): ‘het illuster gezelschap in de koningsgalerij’ (Holzner, Paulus 513), ‘enkele illustere figuren uit de Franse filmwereld’ (Vk. 20 VI '50); ‘'t gevecht was van een macabre bloedigheid’: ‘dit macaber spel der bleeke, perkamentgekleurde handen’ (Nicolas, De Heer v. Jericho2 153), ‘macabere tonelen’. Als aan een jonge moeder ‘hydrophile luiers’ worden voorgelegd, gebeurt dat zeker met een -e. Die klank blijft al evenmin achterwege bij ‘een vaag signalement van een louche jongen’ (Vk. 30 VII '49), fr. [luʃ]. Ik onderstel, dat zowel bij de vernederlandste spelling tule gordijnen als bij de franse tulle gordijnen, het franse [tül] op -e verbogen wordt. En zo zou ik dozijnen van | |
[pagina 226]
| |
ontleende adjektieven op -e kunnen aanhalen, waarin die letter in het Nederlands wat anders wordt dan ze in het Frans was. Hier heeft de nederlandse fleksie op -e een streepje voor op de franse e-, die vooral in de grafische sfeer blijft. Maar de franse spelling wint het ook wel eens glansrijk, zij het dan zonder glans, op nederlands terrein. ‘De marquante afbakening’, waar ik mee begon, is nog niets bij de gevallen, waarmee ik wilde eindigen: ‘Zijn brusque optreden’ (Bakker, Ciske groeit op4 41), ‘in zijn grotesque lange broek’ (74), ‘dit grotesque toegetakelde mannetje’ (127; bijw.), ‘De directeur van de chique school’ (95); ‘vurige aansporing tot heroïque daden’ (v. Gelder, Revolut. reformatie 158); ‘en u overlaten aan uw lubrique fantasieën’ (Nicolas, De Heer v. Jericho2 151); ‘die unique manier van oorlogsvoeren’ (Msb. 24 X '39). Nee! het heeft heus geen zin om het nederlandse brusk, grotesk, heroïek, (lubriek), uniek met de franse schrijfwijze van die woorden te verbuigen: fr. brusque [brüsk], grotesque [gròtèsk], héroïque [éròik], lubrique [lübrik], unique [ünik]Ga naar voetnoot1). Hier grijpen spellinguitspraak en krypto-verbuiging verrassend in elkaar, om niet te zeggen akrobatisch. De clou is chique! Want deze verbuiging is enkel pseudo-frans, daar het reeds in het Frans geadjektiveerde chic [ʃik] onverbuigbaar isGa naar voetnoot2). Wie dit ontleende woord moet verbuigen, kan dat alleen, maar dan ook best klaarspelen met sjiek (K.E. 940, chièk 173) - al vermeldt het N.W. XIV 1400 het niet meer na III 2010, waar ook chiek(e) staat, en chique ongestoord mocht passeren. ‘Een sjieke vent, die er zijn beroep van maakt, sommige mensen te helpen’ (N. Eeuw 13 XI '48); en zo passim. Maar Frans-in-schijn blijft blijkbaar trekken, omdat de pseudo-fleksie op -que meer cachet geeft dan normaal Nederlands. De voorbb. zijn legio: ‘(Hij) maakte toch een zeer chiquen indruk’ (Novellen 1940 p. 110). In advertenties is chique abonnee: zeer chique cosy pantoffels, chique bedspreien, deze chique damesmantel, chique gegarneerde zijpanden; enz. ‘En evenals in Parijs veroverde koningin Juliana door haar chique eenvoud... aller harten’ (Vk. 22 XI '50); ‘en Van Dijk zette zijn chique baron veel te kluchtig aan’ (13 III '50); ‘Zij woonde in chique hotels en was elegant gekleed’ (Valtin, Litanie v.h. verraad 400), ‘Je weet wel - een slanke meid, 'n brunette, erg chique’ (414), ‘chique geklede meisjes, gejaagd werkend achter hun schrijfmachines’ (441), ‘een chique geklede man’ (493): in zulke verbindingen en ook verder zou chic het ruim zo goed doen; ‘publieke meiden en chiquere van hetzelfde soort’ (46). ‘Berend wilde, dat ze er altijd chique uit zou zien, als een dame’ (den Doolaard, Het verjaagde water2 31); ‘Pas nu werd hij zich bewust hoe chique de kaneelbruine jurk was’ (Hjort, Het spoor is vrij 184), ‘‘Een chique man, die garage-eigenaar’, kwam hij.... ‘Ja, een knappe’, stemde ze aarzelend toe. ‘Nee, hij is chique’’ (189), ‘Goed, chique dan’ (190); vgl. Onze Taal XVII 36! Je zoudt bijna gaan menen, dat chique de onverbogen vorm is.... met de uitspraak chic? Of wint het de spellinguitspraak? Ik ben benieuwd wat de allernieuwste spelling hierin zal beslissen.
Utrecht, Maart 1952. P. Gerlach Royen O.F.M. |
|