| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Maart - April).
De Gids-Maart.
P. Geyl besluit zijn studie over Busken Huet als geschiedschrijver met een beschouwing over Het Land van Rembrand, waarin ‘kritiek en beoordeling dooreenlopen’. Uit historisch oogpunt bezien zijn er tegen dit werk ernstige bezwaren in te brengen: de auteur heeft ‘de historie te weinig serieus genomen’, maar hoe onvolkomen ook, het werk ‘bezit blijvende waarde’. In biezonderheden gaat de schr. na, hoe dit boek door de tijdgenoten ontvangen en beoordeeld is.
| |
Critisch Bulletin.
Febr. Anthonie Donker (Curve van een schrijversleven) eert de nagedachtenis van Lodewijk van Deyssel, die hij - in tegenstelling met vele andere beoordelaars - tot op hoge leeftijd een belangrijk schrijver noemt. - Onder het opschrift Stillevens van mensen bespreekt Jeanne van Schaik Willing een bundel met twaalf verhalen van Adriaan Morriën. - De door Paul de Ryck samengestelde bloemlezing Vlaamse Dichtkunst van deze tijd, omvattende Drie generaties Vlaamse Poëzie wordt door Karel Jonckheere zeer ongunstig beoordeeld, als ‘voor poëzieliefhebbers een onbruikbaar want kregelheid verwekkend boek’, voor andere lezers ‘gevaarlijk want misleidend’. - Maartje Draak schrijft Over het uitgeven van Middel-nederlandse teksten voor ‘een breder belangstellend publiek,’ naar aanleiding van de uitgave der Sint Servaes Legende door Prof. Van Es, die haars inziens lijdt aan tweeslachtigheid, en noch geleerden noch liefhebbers voldoet. Haar voorkeur heeft een andere methode, toegepast in haar uitgave van de Brandaenlegende met moderne vertaling van Bertus Aafjes, die bij critici weinig instemming vond. - P. Geyl bespreekt de Verzamelde Werken van J. Huizinga.
| |
De Nieuwe Stem.
Maart. A. Mout publiceert een gedeelte van zijn openingsrede bij de Jaarvergadering van de Leidse Maatschappij in 1951, getiteld De hedendaagse mens en de poëzie.
| |
Het Boek van Nu.
Febr. Top Naeff herdenkt met bewondering en genegenheid K.J.L. Alberdingk Thijm. - Een lange reeks auteurs, redakteuren en uitgenodigden, wijzen bij gelegenheid van de boekenweek op De betekenis van het boek van deze tijd en voor de Jeugd van nu. - Als Uitzonderlijke schrijfsters beoordeelt Top Naeff Clare Lennart (met Serenade uit de verte) en Amoene van Haersolte (met Lucile). - G. Stuiveling verhaalt van zijn bezoek aan Het sterfhuis van Multatuli, dat hij gaarne van Nederlandse zijde aangekocht zou zien. - Henri H. Ett vervolgt zijn mededelingen over door hem onderzochte Handschriften en Documenten, waaronder scheepspapieren en Multatuliana.
| |
Dietsche Warande.
Febr. Pieter G. Buckinx karakteriseert Hoornik en de angst-psychologie als teken des tijds. Met een reeks voorbeelden, vooral het lange gedicht Mattheus van 1937 wordt deze obsessie toegelicht. Daarvan zal de dichter zich moeten losmaken, ‘indien hij aan zijn poëzie nieuwe levenskracht wil schenken.’ - André Demedts beoordeelt Nieuw werk van Marnix Gijsen, namelijk de roman Klaaglied om Agnes, een ‘wrang en ontroerend’ boek, een van ‘de beste Vlaamse romans van het voorbije jaar’. - Onder de Boekbesprekingen beoordeelt Albert Westerlinck de dundruk van Gezelle's
| |
| |
werken en Paul de Rijck's Vlaamse Dichtkunst van deze tijd, een bloemlezing, die hij wegens ‘twijfelachtige smaak’ en gebrek aan ‘zuivere normen’ eigenlijk overbodig acht.
Maart. In een Kroniek van de Middelnederlandse letterkunde geeft J. van Mierlo een overzicht van de uitgaven die in de laatste jaren op het gebied van de rederijkersliteratuur verschenen zijn. Daarna bespreekt hij Luc. Indestege's uitgave van Middelnederlandse Geestelijke Gedichten, Liederen, Rijmenspreuken en Exempelen. Voorlopig deelt hij mede dat het betoog van E.H.J. Noterdaeme, die Jacob van Maerlant niet uit Vlaanderen wil laten vertrekken, hem niet overtuigd heeft. - Albert Westerlinck bespreekt uitvoerig het boek van Edg. De Bruyne over de Geschiedenis van de Aestetica: De Renaissance. - In de Toneel-Kroniek schrijft Luc Velsen Over letterkunde en toneel, polemiserend met Top Naeff, die over dit onderwerp een artikel publiceerde in het Nieuw Vlaams Tijdschrift. - In De laatste ronde herdenkt Anton van Duinkerken Lodewijk van Deyssel.
| |
De Vlaamse Gids.
Maart. Twee redakteuren, Jan Schepens en Boontje geven een uitvoerige bespreking van Jan Walravens' onlangs verschenen roman Roerloos aan Zee, een grillig samengesteld modern-intellektualistisch boek, dat hedendaagse problemen behandelt. Naast waardering bevatten deze beschouwingen veel kritiek. Daarna komt Jan Walravens zelf aan het woord om te protesteren tegen de mening van Herman Teirlinck dat zijn boek uiting zou zijn van het existentialisme. - Onder de indruk van een Arthuriaans congres te Winchester publiceert P. Lambrechts het eerste gedeelte van een artikel Arthuriana, waarin hij de jongste opvattingen weergeeft van Arthur's tafelronde, Chretien de Froyes, zijn oeuvre en zijn bronnen.
April. Albert Westerlinck publiceert een uitvoerige studie Over het thema van de ‘massa’ in de moderne literatuur, met als onderdelen: Aspecten van de massa-beleving, De massa als waarde of doem?, Aspecten van de marxistische letterkunde, waarvan het laatste vooral betrekking heeft op de Sovjetliteratuur. - P. Lambrechts vervolgt zijn bijdrage over Arthuriana (Koning Arthur: Dichtung und Wahrheit; De bijdrage der Kelten tot de Europese beschaving; Chretien's erfenis). - H. van Werveke verschaft gegevens over Julius Vuylsteke's eerste contacten met het Willemsfonds.
| |
Leuvense Bijdragen. XLI. Bijblad.
Onder de lange reeks Boekbesprekingen vestigen wij de aandacht op de volgende: R.F. Lissens over De Nederlanden van Eug. De Bock; G. Schieb en Th. Frings over Sint Servaes Legende van G.A. van Es; V. Verstegen over Gerlach Royen's Romantiek uit het Spellingtournooi; P.C. Paardekooper over A.W. de Groot's Structurele Syntaxis; R.F. Lissens over Das Problem der Perioden in der Literaturgeschichte van H.P.H. Teesing; J. Deschamps over R. Antonissen's Lyriek der Nederlanden II; J. Deschamps over de Refreinen van Anna Bijns, uitgegeven door L. Roose. De aflevering wordt besloten door een uitvoerige Kroniek.
| |
Standpunten VI,
No. 1. De herlezing van Jochem van Bruggen's omvangrijk prozawerk gaf A.P. Grové aanleiding tot een samenvattend oordeel. Zijns inziens is de auteur overschat: eigenlijk ‘realis’ is hij niet, veeleer idealiserend en moraliserend. Zijn romans lijden aan ‘gebrekkige konstruktie’. De bekoring van zijn werk blijft ‘die voortdurende aanwesigheid van die
| |
| |
skrywer.’ - Rob. Antonissen vervolgt zijn kritisch overzicht van Afrikaanse poësie van gister en vandag. Hij beoordeelt gedichten van Ernst van Heerden, S.J. Pretorius, D.J. Opperman en Bartho Smit. - In de Nederlandse Poësiekroniek beoordeelt Finus M.P. Oosterhof Tien teen een, d.w.z. de tien jonge dichters die een jaargang van de Windroos vulden. Het oordeel over hun talent luidt vrij ongunstig. - In aansluiting en ter toelichting van zijn proefschrift geeft Van de Merwe Scholtz een beschouwing over Stilistiek en Literatuurwetenskap.
No. 2. J. Greshoff tekent een veelzijdig beeld van F.V. Toussaint van Boelaere. Hij wijst op zijn belangrijke rol in de beweging van Van Nu en Straks, maar stelt zijn verhalend proza boven het critische: een volledige herdruk zou deze zeer ongelijke schrijver niet verdienen. Als mens was hij ‘boeiende door zijn vreemde vermenging van talenten en deugden en buitengewoon onaangename eigenschappen.’ Verderop brengt deze aflevering een aantal bladzijden uit zijn nagelaten Cristallisaties, terwijl K. Jonckheere een aantekening geeft over het dagboek waaraan ze ontleend zijn. - A.P. Grové beoordeelt de Kultuurgeskiedenis van die Afrikaner, waarin W.E.G. Louw de poëzie en P.C. Schoonees het proza behandelt. Twee Leipoldt-studies van M.P.O. Burgers zijn gewijd aan Die ontstaan van Die Heks en Die ontstaan van Martha in ‘Van Noot se laaste aand.’
| |
Tydskrif vir Letterkunde II,
Nommer 1. J. van Melle opent deze aflevering met een bijdrage: Wat is kuns? - C.P.T. Naudé eert Professor F.J. Haarhoff bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. - Albert Westerlinck publiceert het eerste gedeelte van een breed opgezette studie over de Crisis der Persoonlijkheid in modern Europa. - In de rubriek Boekbespreking beoordeelt Abel Coetzee de roman Oupa Landman se viool van G.J. Joubert.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LXIX, afl. 4.
De aflevering opent met een redaktioneel In memoriam Jacoba Hermina van Lessen, om de verdiensten van dit verdienstelijk medelid te herdenken. - P. Maximilianus bestudeerde de verhouding van Vondel's derde boek der Bespiegelingen en Bellarminus. Het blijkt dat De ascensione mentis in Deum van Bellarminus ten grondslag ligt aan dit derde boek. Sommige plaatsen kunnen dientengevolge beter verklaard worden. - Naar aanleiding van grunjer, vroeger verklaard als Groninger, wijst K. Heeroma op de speciaal-Hollandse dialektische overgang van ng tot nj. - Een uitvoerig artikel wijdt P. Minderaa aan De poëta minor: Joan Vermeuien, een vrijwel onbekende figuur, intiem bevriend met Jacob Zeeuws, en behorend tot de kring van het Panpoëticon Batavum. Aanleiding tot deze studie was de vondst van interessante handschriften, met gedichten en gegevens over zijn leven en werkzaamheden. - G. Kloeke verduidelijkt, tegenover geopperde bezwaren, zijn opvatting van Beschaafdentaal en zijn verwerping van de term Algemeen Beschaafd. - Onder de Boekbeoordelingen wordt G. Kloeke's Gezag en norm bij het gebruik van verzorgd Nederlands besproken door C.G.N. de Vooys en H.W. van Tricht's P.C. Hooft door A.A. van Rijnbach.
| |
Levende Talen.
Febr. Deze aflevering bevat de volledige openingsvoordracht van C.F.P. Stutterheim over Vers en voordracht. Verder o.a. een bijdrage van J. Kamerbeek Jr. over De eenheid van Diepenbrock's kritiek; G.W. Wolthuis: Het oude Duitse Faustdrama; C. Brouwer: John Meier. Volkslied - und
| |
| |
Volkskundeforschung; en F.C. Dominicus, die bezwaren ontwikkelt tegen ‘Vers en voordracht’ van Dr. Stutterheim. Geheel opgenomen is een uitgewerkte tekst van de voordracht, door P. Vink in de Sectievergadering-Nederlands gehouden: Hoe en wat lezen onze leerlingen, gevolgd door een verslag van de gedachtenwisseling. In de rubriek Boekbeoordelingen bespreekt E. Ellerbroek Kloeke's Gezag en norm bij het gebruik van verzorgd Nederlands.
April. F. Jansonius geeft een voorproeve Over de stijl van L. van Deyssel uit een boek dat weldra door ‘De Tijdstroom’ te Lochem uitgegeven zal worden. - Mia I. Gerhardt publiceert de inhoud van een Diescollege, in Februari te Leiden gehouden: Enige beschouwingen over het blijspel. - J. Karsemeijer schrijft over Het tweede eindexamenstuk Nederlands en W.H. Staverman Over de methodiek van het Nederlands. - J.J. Mak beoordeelt Cornelis Crul's gedichten, uitgegeven door Dr. C. Kruyskamp, Blijde Inkomst, uitgegeven door Dr. G. Degroote, en de Roman van Heinric en Margriete van Limborch, uitgegeven door Br. Robertus.
| |
Volkskunde X.
No. 4. Marc Moonen schrijft over liedjes, gezongen op Kerstmis, Onnozele Kinderen, Nieuwjaar in de Turnhoutse Kempen. - H.H. Knippenberg deelt een en ander mee over De ijsvogel. - J. van Haver onderzocht Volksgebruiken in literaire en andere geschreven bronnen. - - Pr. Janssens vertelt biezonderheden over De hondenslager van de kerk. - P.J. Meertens geeft een verslag van het Internationaal folkloristisch congres te Stockholm. Het nummer wordt besloten met enige boekbeoordelingen en een Tijdschriftenschouw.
| |
Taal en Tongval III, afl. 2.
J. Leenen protesteert in een artikel Taal of tongval? tegen de beschouwing van A. Bach, die in zijn Geschichte der deutschen Sprache onder de term ‘Deutsch’ het Hoogduits en het Nederlands samenvat. - J. Dupont geeft een etymologie van twee onvoldoend verklaarde woorden namelijk Bakkersbrasem (helper in een bakkerij) of Een halfwassen, halfbakken brasem, waar hij achter brasem: beraedsam = behulpzaam onderstelt; en De gebraden haen uithangen, waar hij gebraden wil verklaren uit braden < beraden = van het nodige voorzien. - J.L. Pauwels verzamelde Dialectische synoniemen van zeer (bijwoord) in zijn moedertaal. - A. Weijnen ontraadselt De zogenaamde ‘brieven in Bergen op Zooms dialect’. - J.L. Pauwels geeft vormen van Hoofd in relictvormen in de taal van Aarschot. - Chr. Stapelkamp schrijft over de plantnamen Brantkoorn - Crockezaet - Krok - Hooikrok. - J.L. Pauwels noemt Uitdrukkingen met dik-dikte, o.a. ‘Dat doet niet dik’ = dat is maar schraal; ‘ge hebt den dikste’, ‘hij maakt van zijnen dikke’, ‘zich van dikte trekken’, en bij het kaartspelen: dikken, opdikken, wegdikken. - P.J. Meertens bespreekt het Album-Dr. Louise Kaiser.
| |
Etudes Germaniques.
Janvier-Mars. Pierre Brachin (Un cas singulier: l'‘Afrikaans’) zet uiteen, hoe het Afrikaans door deflexie ontstaan is als zustertaal van het Nederlands. Ter opheldering geeft hij voorbeelden en gegevens, o.a. ontleend aan de jongste studie van Kloeke, die hij bovendien in de rubriek boekbeoordelingen bespreekt en prijst.
| |
Wending.
Febr. J.G. Bomhoff publiceert een opstel Over Vestdijk, als dichter, essayist en romanschrijver. In de Kroniek van Letterkundige Studies bespreekt P. Minderaa een groot aantal, in de laatste tijd verschenen boeken.
C.d.V.
|
|