De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Een portret van G.A. Bredero?Algemeen bekend en aanvaard is de buste van Bredero, een gewassen krijttekening door de schilder David Bailly, later herhaaldelijk gereproduceerd, o.a. in onze Platen-atlas. Dat dit een beeltenis van Bredero zou zijn, berust op een achttiende-eeuwse aantekening op de keerzijde. Verrassend is nu de ontdekking van J. Bruyn, in een studie over David Bailly (Oud-Holland LXII, 1950), dat dit onjuist moet zijn. Het is een zelfportret van de schilder. De daarnaast geplaatste afbeelding van Bailly op een schutterstuk (blz. 161) vertoont een treffende gelijkenis. Bovendien is de kanten kraag eerst omstreeks 1625 in zwang gekomen, terwijl Bredero reeds in 1618 gestorven is. Zijn uiterlijk voorkomen zal ons dus onbekend blijven. | |
De kunst der stijlinterpretatie. Een pleidooi voor functionele stilistiek.Dit onderwerp koos Dr. Emmy Kerkhoff voor haar openbare les bij het optreden als privaat-docent aan de Amsterdamse Gemeente-Universiteit (Amsterdam - J.M. Meulenhoff - 1952. Prijs f 1, -). Haar betoog, berustend op uitgebreide belezenheid, is niet alleen van belang voor studerenden in de Duitse letterkunde, maar ook voor Neerlandici. | |
Us Wurk.Wij ontvingen het eerste nummer van met deze titel verschijnende Meidielingen fan it Frysk ynstitut oan de Ryksuniversiteit yn Grins (Groningen, O. Boteringestr. 32), die vier maal per jaar, met 16 blz. uitgegeven zullen worden en voor belanstellenden verkrijgbaar zijn. | |
Feestbundel Mgr. Goossens: Land van mijn hart.Vrienden en leerlingen van de Rector der Tilburgse Leergangan hebben deze verdienstelijke geleerde bij zijn zeventigste verjaardag (8 Febr.) een lijvige bundel bijdragen aangebodenGa naar voetnoot1). De studies over Brabantse geschiedenis en kultuur vormen de meerderheid, maar daarnaast zijn er een aantal die betrekking hebben op Brabantse taalen letterkunde, namelijk: Karel Meeuwesse Over de Natuurpoëzie van Pater Dr. Antoon Smoor. Een Westbrabantse bijdrage aan ‘Van Onzen Tijd’. De poëzie van deze bijna vergeten dichter wordt door hem tegen overschatting en onderschatting in bescherming genomen en aan enkele proeven gekarakteriseerd. - L.C. Michels levert een bijdrage tot het Middelnoord-Brabants, d.w.z. het Middeleeuwse Noordbrabants, ontleend aan het proefschrift van Van den Heuvel over de Ambachtsgilden van 's Hertogenbosch. - P.C. Paardekooper gaat de dialektische verspreiding na van Syntagma's met het type ‘ge moet gij + het/er’. - E. Rombouts beschouwt Adriaan Poirters als Lyrisch Dichter in ‘Het Duyfken in de Steen-Rotse’ om aan te tonen dat deze Brabander nog iets meer is dan moralist uit de school van Jacob Cats. - A. Weijnen onderzoekt Oude Germaanse namen in de Meierij. | |
Klassieke Galerij.Bij deze zich steeds uitbreidende reeks ontvingen wij weer vijf nieuwe deeltjes (Antwerpen Ned. Boekh. - Amsterdam Wereld-Bibliotheek). Aan de twee vroeger verschenen bloemlezingen uit de Lyriek der Nederlanden voegt Rob. Antonissen een derde toe: De Gouden Eeuw (160 blz. Prijs geb. f 2,65), | |
[pagina 171]
| |
zonder inleiding, maar met verklarende voetnoten. In de afdeling Rhetoricale teksten, onder redaktie van C.H.A. Kruyskamp, A. van Elslander en J.J. Mak, bezorgde de eerste enige gedichten van Cornelis Crul, namelijk Heynken de Luyere, Mont toe, Borse toe en Cluchte van eenen Dronckaert met een degelijke inleiding over deze rederijker en goede tekstverklaring. Prijs gec. f2,25). - G. Degroote bewerkte Vier Vlaams-Bourgondische Gedichten, betrekking hebbende op een Blijde Inkomst, ter ere van Margaretha van Oostenrijk en Filips de Schone, bedoeld als ‘een kleine bijdrage tot een juister begrip van het Bourgondisme in onze letterkunde en, niet minder, van een te lang verwaarloosd aspect der laat-middeleeuwse rederijkersactiviteit’. Deze uitgave vereiste een uitvoerige historische en filologische Inleiding (blz. VI-XXXVIII). De teksten (20 blz.) zijn weinig omvangrijk. (Prijs gec. f 2,25). Ook de afdeling vertaalde klassieke teksten is met twee deeltjes (De Bluffer van Plautus en Brieven van Seneca) vermeerderd. | |
Vondel-Jaarboek 1950-1951.Behalve het 24ste en 25ste Jaarverslag van het Vondelmuseum geeft de conservatrice Bertha Wolterson een historisch overzicht van Vijftig jaar Vondelmuseum. Aan Dr. J. Aleida Nijland en aan Prof. Dr. A.A. Verdenius wijdt A. Zijderveld een In memoriam: het eerste eindigt met een beschouwing van haar uitvoerig boek over Vondel, bij haar dood verschenen, met critische kanttekeningen. Tot besluit een viertal korte bijdragen, n.l. Vondel in Parijs, een beschrijving van een Vondel-opvoering, in Franse vertaling door Franse studenten, op grond van persoonlijke indrukken, door P.J. Meertens. G. Brom (Grotius en Vondel) wijst op invloed van Grotius en Vondel's Vertroostinge aan Gerard Vossius. L.C. Michels bespreekt De ‘kronologische’ volgorde bij Van Lennep. W. Asselbergs toont aan dat De eed van Lucifer niet alleen berust op Isaia XIV, 12-15, maar dat daarin allerlei bijbelteksten verwerkt zijn. | |
Uit het spel der klanken.Dit onderwerp, met de bijtitel ‘enige beschouwingen uit de Friese klankleer’ koos Dr. K. Fokkema voor zijn Leidse inaugurele oratie, als biezonder hoogleraar in het FriesGa naar voetnoot1). Na een inleiding over de oudste Friese taaltoestand besprak hij de ontwikkeling van Oudgerm. ai in het Fries, van de Germ. g aan het begin van een woord en het wegvallen van de h. | |
Lectuur-Repertorium.Van de Vlaamse Boekencentrale te Antwerpen ontvingen wij een prospectus van het Lectuur-Repertorium in tweede en definitieve uitgaven (3 delen, elk 1200 blz. Prijs per deel 450 fr.). Deze auteurslijst bevat 23.000 bibliografische nota's en 3000 portretten van auteurs en is een uitgave van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, onder redactie van Joris Baers, pr. | |
Een idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw.Tussen 1774 en 1794 werden toebereidselen gemaakt om vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde een Algemeen Omschrijvend Woordenboek der Nederlandsche Tale samen te stellen. Verscheiden leden waren ijverig bezig daarvoor materiaal te verzamelen. Een interessant gedeelte, bewaard in het zogenaamde Dumbar handschrift, is bijeengebracht in Overijsel. Bij nader | |
[pagina 172]
| |
onderzoek bleek het niet alleen bijeengebracht door Gerhard Dumbar te Deventer, maar leverde Herman Scholten gegevens voor Haaksbergen en Jan Arend de Vos van Steenwijk voor Vollenhove. Deze drie lijsten, met een inleiding, drie portretten van de verzamelaars, en een register zijn nu, als welkome bijdrage voor de dialektstudie, uitgegeven door Dr. H.L. Bezoen (Deventer - Ae. E. Kluwer - 1952; 56 blz.). | |
Ontwikkeling en stand van de Middelnederlandse handschriftkunde.Als overdruk van een viertal uitvoerige artikels in het Vlaamse tijdschrift ‘Wetenschappelijke Tijdingen’ (1951-1952) door Drs. W.E. Hegman met grote nauwkeurigheid samengesteld, ontvingen wij een brochure over het bovengenoemde onderwerp. Van de oudste tijd af gaat de schrijver na hoe de belangstelling voor Mnl. handschriften zich ontwikkeld heeft, om te eindigen met het optreden van Willem de Vreese, als de grote propagandist waar deze studie door zijn onvoltooide Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, waarvan Hegman de voortzetting en voltooiing met overtuiging bepleit. C.d.V. | |
Troisième Congrès international de Toponymie et d'Anthroponymie 3 Volumes (I. Programme; II, III. Actes et mémoires), édités par Draye et Jodogne (1951).Het overgrote deel van deze bundels is gewijd aan de toponymie; wij noteren uit de rijke inhoud alleen dat, wat voor het Nederlandse taalgebied van bijzonder belang is. Het alleroudste Nederlands werd bestudeerd door Carnoy, Adaptations latines et franques de substrats celtiques. Op oud-Nederlands hebben ook betrekking de voordrachten van Deslandes (-thun bij Boulogne) en Devleeschouwer (een Ingvaeoonse limes belgicus), terwijl wel heel kort uitgevallen zijn de ‘Observations générales sur l'ancien néerlandais’ van Gysseling. Voor de veldnamen vestigen wij allereerst de aandacht op Hardenberg, Sur l'antiquité des lieux-dits néerlandais; verder op Verstegen's Quelques observations sur la genèse des lieux-dits, terwijl Edelman's studie reeds bekend was uit de Bijdr. en Med. Comm. Naamk. Lindemans komt tweemaal aan het woord, eenmaal over ‘La révision des noms cadastraux’, eenmaal over de noodzaak van internationale samenwerking bij toponymische bestanddelen die in meer dan één land voorkomen. Op internationaal gebied bewegen zich ook de interessante studiën van Roelandts (Comparative Notes on Scandinavian-Dutch Toponymics) en Ehwall (Comparative Place-Name Study, waar o.a. Nederlands en Engels materiaal worden vergeleken). Het Fries was in goede handen bij Brouwer, die aan zijn ‘A Note on Frisian Toponymy’ 4 kaartjes toevoegt, terwijl Hald sprak over ‘Danes and Frisians in Lincolnshire’. Lestrade behandelde ‘Some Problems in regard to the Forms of South African Place Names’. Tenslotte valt uit de anthropymische verhandelingen (blz. 689-847) te vermelden Meertens, L'importance de l'anthroponymie pour l'histoire ecclésiastique. M.S. |
|