2. ‘In 't gemoet’.
In mijn geboortestreek, de Utr. Vechtstreek, wordt de algemeen Nederl. uitdrukking ‘tegemoet gaan, komen,’ steeds weergegeven door: ‘in 't gemoet gaan, komen.’ 't Is duidelijk, dat we in 't substantief ‘gemoet’ te doen hebben met de verbale stam van gemoeten (= ontmoeten) als nomen actionis.
In 't Mnl. vinden we in deze zin veelal: ‘in zijn (mijn) gemoet gaen (komen)’ bijv. in J. van Maerlant's Alexander, V, 217:
‘Hi dede vore hem vallen al
So wat so quam in sijn ghemoet.’
Dat echter de constructie ‘in 't gemoet’, zoals die in bovengenoemde streek, en ook hier en daar elders, nog in gebruik is, ook reeds uit de middeleeuwen dagtekent, blijkt bijv. uit de Grimb. Oorlog, I, 3531: ‘Hi stac enen int gemoet op den scilt dat hi cloef (= gespleten werd)’; en J. van Maerlant, Rijmbijbel, vs. 28868: ‘Daer quam hem een mangensteen (= steen uit een “blijde”) int ghemoet, die hem thooft van den buke sloech.’ (Zie Mnl. Wdb. i.v. gemoet).
Uit de 16de en 17de eeuw kunnen hier nog verschillende bewijsplaatsen aan toegevoegd worden; zo noteerde ik uit Ph. v. Marnix v. St. Aldegonde's psalmberijming (ed. 1617), psalm 18 vs. 3: ‘Uyt sijnen mont vloog op vier ende vlamme, Diet al verslont, wat haer quam int gemoet,’ terwijl psalm 85 vs. 4 heeft: ‘Genade gaet der waerheyt int gemoet,’ en psalm 95 vs. 1: ‘Laet ons hem treden int gemoet.’
De tweede druk, 1591, van deze vertolking had op deze drie plaatsen eveneens ‘int gemoet’. De eerste druk, 1580, had in psalm 18 en psalm 95 ook: ‘int ghemoet.’
Bij Petrus Datheen (1566) lezen we in genoemde psalm 85: ‘Genad' end waerheyt comen int gemoet.’ 't Merkwaardige van deze plaats is, dat hier 't pron. elkander (datief) ontbreekt, zodat ‘int gemoet comen’ hier de zin heeft van elkander tegemoet komen.
De Statenvertaling van de bijbel heeft in 2 Sam. 19 vs. 15: ‘ende Juda quam tot Gilgal, om den Koningh in 't gemoete te gaen’, en in Luk. 9 vs. 37: ‘Ende het geschiedde des daeghs daer aen, dat hem een groote schare in 't gemoet quam.’