De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||
U Eerwaarde en Zijn Edele.‘Van Uwe Hoogeerwaarde Heren de nederige dienaar en onderdaan Arn. Hesselius P(astor) D(ecanus)’, aldus luidt het vertaalde onderschrift van een eveneens uit het Latijn vertaalde brief d.d. 5 Juni 1652, die voorkomt in een opstel van Dr. J.C.F. Nuchelmans over visitatie-rapporten van gezegde Hesselius, in leven landdeken van Bergen op ZoomGa naar voetnoot1). Ik beschik niet over de Latijnse tekst, maar de nederlandse weergeving verdient enige aandacht. Wanneer wij zeggen: uw huis, verbinden wij allereerst twee begrippen, dat van een of meer toegesproken personen, en dat van een huis. Het eerste wordt aangeduid met een voornaamwoord: uw, dat echter een dubbel karakter heeft. Het is niet alleen ‘van de tweede persoon’, maar tegelijk ‘bezittelijk’. Verbonden met huis geeft het te kennen, dat er tussen dit object en de toegesprokene(n) op een of andere wijze, hetzij in strikte hetzij in ruimere zin, een ‘bezits’ verhouding bestaat. Nu kan dit alleen dan plaats hebben, als de verbonden begrippen niet identiek zijn. Wel komt het voor, dat het ene een deel is van het andere, zo b.v. als ik spreek van mijn (uw, zijn enz.) lichaam, ziel, hoofd, hand. Het lichaam is een deel van ‘ik’ enz. De grens wordt bereikt waar gesproken wordt van ‘iemands ik’; immers dat ‘ik’ is inderdaad deze ‘iemand’. En toch geldt dan tussen deze beide een logisch, een gedachteonderscheid, waarbij men deze ‘iemand’ voorstelt als hebbende een ‘ik’, als bezittende een zelfheid. Passen wij dit toe op ‘Uwe Hoogeerwaarde Heren’, dan blijkt dat de toegesprokenen op generlei wijze gezegd kunnen worden Hoogeerwaarde Heren te bezitten; zij bezitten ze niet, zij zijn het. Er is hier inderdaad volstrekte identiteit. Tevens is er iets geheel anders dan in de bekende formules Uwe Majesteit, Uwe Heiligheid, Uwe Excellentie, waarbij naar de oorspronkelijke bedoeling de aanduidingen Majesteit, Heiligheid, Excellentie wel degelijk gedacht zijn als hoedanigheden welke de toegesproken personen ‘bezitten’. Het is waar, dat zij voor het tegenwoordige taalgevoel niet meer zijn dan een soort van plechtige tweede-persoonsvoornaamwoorden; toch blijven de woorden majesteit, heiligheid, excellentie ons ook bekend als afzonderlijke woorden, hoewel het laatste (niet: Excellentie, dat hier natuurlijk buiten beschouwing moet blijven) verouderd is. Hoe deze verbindingen balanceren op een dubbele functionele mogelijkheid, laat ons een plaats van Vondel zien, die voorkomt in de Opdracht van Hippolytus (W.B. III, 200): Ick bid neemt in u schut en scherm mijn Hippolyt,
Sijn kuysheit heb ick u getrouwigheyt gewijdt;
of sprekender nog in de latere lezing: Ick bidde uw dapperheit beschut mijn' Hippolyt,
Sijn kuysheyt heb ick u getrouwheit toegewijt.
De hoedanigheden dapperheid en trouw zijn hier nog duidelijk, en zelfs met nadruk geïntendeerd, echter niet als kwaliteiten zonder meer. Bedoeld is de toegesprokene, Hugo de Groot, als hebbende deze kwaliteiten. Niet geheel gelijk is de situatie bij Eerwaarde, thans alleen als bijvoeglijk naamwoord (eventueel gesubstantiveerd) bekend, maar oudtijds ook als zelfstandig naamwoord, in de zin van eerwaardigheid, als abstractum dus. Zo | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
kon men zeggen en schrijven: Uw Eerwaarde. Of daarnaast een met het bijv. naamw. gevormd U Eerwaarde kon gelden, zullen wij nader bezien. Men moet daarbij in het oog houden, dat het eerste steun vond in het Latijnse Tua of Vestra Reverentia, waarvan het dikwijls de vertaling was. Het tweede zou corresponderen met een Latijns Tu (enz.) Reverende, dat zover ik weet nooit als aanspreektitel gebruikt is. Wat de zaak niet eenvoudiger maakte was de omstandigheid, dat men Uw en U veelal niet onderscheidde, zulks ten gunste van U. Wie scherp luistert, kan dat in het gewone spreken nog telkens waarnemen. Zelfs erkent De Vooys, maar m.i. ten onrechte, in zijn Spraakkunst alleen u voor het possessief, terwijl hij uw een spelvorm noemt. Bij Schönfeld lezen wij, dat uwe verkort is tot u(w), ‘holl. u (uw spelvorm naar uwe’). Begint het volgende woord met een klinker, dan ontstaat omgekeerd na U gemakkelijk een overgangs-w: ‘Ik zal het U(w) eerst even uitleggen’. In het tegenwoordig gebruik is Uw Eerwaarde wel niet geheel verdwenen, - bij een onlangs gehouden vraagonderzoek kreeg ik nog een kleine minderheid Uw Eerwaardes, - maar toch van weinig betekenis meer. Bij deze gang van zaken zullen verschillende factoren hun invloed hebben doen gelden: het verdwijnen van het substantief, logische ontleding op de basis van het adjectief, waarbij Uw Eerwaarde geen zin opleverde, de analogie met Zeereerwaarde, Hoogeerwaarde, die naar hun vorming geen andere opvatting toelaten dan de adjectivische. Toch zullen wij hierbij straks een belangrijk voorbehoud moeten maken. Tot biezondere verwikkelingen heeft dit alles geleid bij U Edele. Vanouds is hiervoor in geschrifte de afkorting U E. in zwang geweest, met daarnaast de vollere vorm U Ed. Een dikwijls toegevoegde kleine letter t waarschuwt ons, dat in eerste aanleg niet aan Edele moet worden gedacht, maar aan Edelheit. Nadrukkelijk verklaart dit Richardson in zijn door KloekeGa naar voetnoot1) besproken Anglo-Belgica: ‘U E. is accounted a more curteous expressing of you; the E. being the first letter of Edelheyt, coming of “Edel” gentile or noble; as if U E. were your Gentilmanship or your Worschip’. Wie dit weet, begrijpt de vorm Uwer E., die men vaak in oude brieven aantreftGa naar voetnoot2); hij is de afkorting van Uwer Edelheit, en kan in genitieffunctie possessieve waarde, in datief slechts personale waarde hebben. Ook de verst doorgevoerde abbreviatuur U E. kende de waarde van een bezittelijk vnw.: hij kon zowel Uw als U betekenenGa naar voetnoot3). Wanneer Hooft U EE. schrijft, kan hij daarmee een meervoudsaanduiding op het oog hebben, als in een brief van 18 Aug. 1630: ‘Waerover U E. ende Joffre.Ga naar voetnoot4) ma soeur, met alle die U EE. lief zijn, Gode bevele’. Maar ook afkorting van twee woorden, als edele en eersame, is denkbaar, als in een brief aan Burgemeesteren van Naarden d.d. 28 Januari 1631, en in een aanduiding die ik bij Wouter Schouten vindGa naar voetnoot5): ‘in dienst der EEd. Maetschappye’, tenzij in dit laatste de dubbele EE een biezondere eerbiedsbetuiging zinnebeeldig heeft voor te stellen. Van het bestaan van een substantief edele ‘edelheid’, dat zich tot edel zou verhouden als waarde tot waard is (mij) nooit gebleken. | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
Het voorbehoud waarop ik doelde, betreft het merkwaardig verschijnsel, dat de logisch niet te verantwoorden verbinding van een possessief met een gesubstantiveerd bnw. in feite wel gangbaar is bij titulaturen van de derde persoon, zowel in het meervoud als in het enkelvoud: Zijn Edele (waarnaast Haar Edele weer voor dubbele interpretatie vatbaar is), Zijn Edelgestrenge, Hun Edelen, Zijn Hooggeleerde. Zijn Eerwaarde past in beide schema's, alnaargelang men het hoofdwoord als substantief of als gesubstantiveerd adjectief opvatGa naar voetnoot1). Combinaties met wel-, zeer-, hoog- storen bij laatstgenoemd procédé niet in het minst. Van gelijke aard is een aanduiding als die welke gold voor de oude Staten-Generaal: Hunne Hoogmogenden. Hier kan tot de verklaring bijdragen, dat men ook van Hoogmogende Heren sprak en van Hunne Hoogmogendheden. Ook in breder verband zal men aan de inwerking van logisch verantwoorde combinaties als Zijne Majesteit, Zijn Hoogwaardigheid te denken hebben. Wij merken nog iets anders op, wanneer wij vragen of er behalve U Edele en U Eerwaarde c.s., die niet alleen in objects-, maar ook in subjectsfunctie voorkomen, nog andere subjectsvormen van personalia zijn die aldus kunnen worden gebruikt. Dit blijkt dan niet het geval te zijn. Wij kennen geen Gij Edele, wat de naaste correspondent van een ‘objectief’ U Edele zou zijn, noch Hij-, Zij Edele(n). Wij bevinden dat als personale in deze combinaties U geheel alleen staat, een waarneming die ons het recht zou geven te stellen, dat wij ook hier moeten uitgaan van het possessief, ook wanneer wij niet wisten van het feitelijk bestaan van de volle vorm met Edelheit, en van het substantivisch eerwaarde. Wij moeten concluderen, dat ons U Edele en U Eerwaarde met hun varianten berusten op een logisch herinterpreteren van een possessief tot een personale. Daarmee wordt tevens de moeilijkheid ondervangen die voort zou komen hieruit, dat het personale U, althans in onderwerpsfunctie, zelf uit U(w) Edelheit wordt verklaard. Voorzover men met Paardekooper in het boven aangehaalde artikel aan een dubbele oorsprong van U denkt, zal men toch bij de deftige titulatuur niet hebben te denken aan het zijns inziens door systeemverwarring ontstane nominativische u. Samenvattend komen wij tot de onderscheiding van de drie volgende typen:
Wij konden geen plaats vinden voor Uwe Hoogeerwaarde Heren, en moeten bij dit singuliere geval op onze beurt wel van een ontsporing spreken. L.C. Michels. |
|