De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHeengaan als hulpwerkwoord van aspect.Naarding heeft in zijn artikel, N. Tg. 44, 342 vv., voor heengaan als omschrijving van een inchoatief aspect geen oudere bewijsplaatsen genoemd dan die welke WNT aanhaalt uit Wolff en Deken. Daarom kan het van nut zijn, opmerkzaam te maken op een tekst van Hooft, voorkomend in de eerste Rey van Baeto. Ik heb het oog op de versregels: Gaet heen, en vry uw wreecklust boet
Met stoopen van vergooten bloedt.
Aansluitend bij de woordtheorie van Reichling, gelijk die door Stutterheim is toegepast in zijn boek over de metafoor en door Fruytier in zijn monografie, gewijd aan gri. μυστήϱιον, kan men stellen, dat dit heengaan in de verbinding met een ander werkwoord, waarvan het een zeker aspect tot uitdrukking brengt, zijn identiteit bewaart, echter in niet meer dan ‘disjuncte’ gebruikswijze. Juist dit maakt verklaarbaar, dat men in de uitgaven geen commentaar heeft gegeven op de structuur van de aangehaalde regels. In het element, door WNT uitgedrukt met de woorden: ‘zonder dat aan een werkelijk zich in beweging stellen wordt gedacht’ moet men de mogelijkheid erkennen van een zekere schakering of accentuering, in deze zin dat er overgangen bestaan tussen autonome en formele gebruikswaarde. Men kan zich immers wel voorstellen, dat degenen tot wie de Rey zich, rhetorisch, richt, worden opgevorderd, er op uit te gaan en hun wreeklust op de aldaar omschreven wijze te boeten, een opvatting die nevenschikkende denkwijze impliceert, en steun te vinden schijnt in de komma na Gaet heen. Maar in feite is er niet een groep van personen, tot wie de Rey zich daadwerkelijk richt. Het vermaan wordt zeer in het algemeen uitgesproken, ethisch-wijsgerig, zo men wil. En dit mag een oorzaak zijn, waardoor de indruk ontstaat, dat ook hier reeds de eigen waarde van heengaan zeer op de achtergrond geraakt. Zo verdient het de voorkeur te vertalen: ‘Gaat nu vrij uw wreeklust boeten’. De lezer herinnert zich, dat Naarding uitging van een regel uit Gezelles | |
[pagina 114]
| |
Boerke Naas: ‘hij ging en kocht een zevenschot’. De gehele passage wenste hij weer te, geven als volgt: ‘Boer Naas was maar een boertje, doch (vóór zijn vertrek uit de stad) kocht de slimmerd een revolver, die hij voorzichtigheidshalve laadde’. In de tussen ( ) geplaatste woorden, en in voorzichtigheidshalve bedoelt hij het beraad op te vangen, dat aan de handeling voorafgaat. Wellicht kan een scherper weergave, onder behoud van gaan, getroffen worden met: ‘hij ging (eerst) een revolver kopen’. Het is nu wel interessant, hier te wijzen op de uitnemende latijnse vertaling, door dr. H. Vroom gepubliceerd in Hermeneus (XVIII, 1946, bl. 17-19)Ga naar voetnoot1). Wij merken namelijk op, dat de strofe aldaar luidt: Et Nassus, quamvis rusticus,
mente non caruit,
emit sibi ‘pistolium’,
cui glandes indidit.
Met deze sobere derde regel heeft de vertaler stellig de bedoeling beter geraakt, dan wanneer hij ook nog het heengaan afzonderlijk had weergegeven. Zo levert dit Latijn een versterking voor de juistheid van Naardings zienswijze. Nov. 1951. L.C. Michels. |
|