de polaire tegenstellingen, tevoren belichaamd in beelden uit natuur en mensheid, hier verschijnen ‘in het schemerlicht van de voortijd als “goden”, als figuren, die òf aan de bestaande mythen ontleend, òf weliswaar nieuw, maar eveneens mythisch van aard zijn’ (Ts. v. Ned. Taal- en Letterkunde LXIX, 220-221).
Deze onzekerheid over de betekenis van de titel werkt door in het commentaar. Doch dit wordt bovendien bemoeilijkt doordat het gedicht De Engel voor de verklaarders raadselachtig blijft. Vestdijk brengt terecht dit sonnet in verbinding met de twee vorige, Noach's Duif en De Adelaar en Prometheus. Hij zegt dan: ‘De moreele groei van de vliegende personages in deze drie gedichten springt in het oog: de vogel die meezondigt, de vogel die zondaars straft, - de engel die de zonde overbodig wil maken’. Overigens vindt hij De Engel als gedicht buitengewoon zwak. Weevers, die hem hierin volgt, kan de strekking van het sonnet niet thuisbrengen, I.P. de Vooys begrijpt als Vestdijk, dat de engel, een gezondene door hoger macht, met de duif van Noach en de adelaar van Prometheus een trits van beelden vormt, doch zijn moeilijkheid is, dat men bij Verwey alle nadere aanduiding der zending van deze engel mist. In de drie sonnetten worden de ‘vliegende personages’ sprekend opgevoerd. Als gezondenen delen zij iets mee over ‘de richting’.
Een beeld uit het Oude Testament, een beeld uit de heidense mythologie, een beeld uit de christelijke ikonografie doen hier dus dienst om Verwey's begrip van ‘de richting’ te verhelderen.
De eerste twee beelden zijn algemeen bekend. Het derde moet Verwey gevonden hebben aan de binnenzijde van een kerkmuur. Over zijn bezoek aan de Mariakerk te München en aan de Sint Gereonskerk te Keulen verhaalt hij op blz. 44 van zijn geschrift Mijn Verhouding tot Stefan George. De dichterlijke weerslag van laatstgenoemd bezoek is het gedicht Dombouw in De Kristaltwijg. Het behoort tot een trits Kerk van Kristus, waarvan het derde beeld, Michaël, geinspireerd werd door het bezoek, dat Verwey in April 1902 te München aflegde bij Ludwig Derleth. De beschrijving van dit bezoek vindt men op blz. 37 en 38 van Mijn Verhouding tot Stefan George. Een herdenkingsartikel, geschreven, toen Ludwig Derleth op 13 Januari 1948 gestorven was te Ticino, nam Pieter van der Meer de Walcheren op in zijn bundel Gods Uur (Utrecht 1950). Met deze gegevens wordt het mogelijk, het gedicht De Engel thuis te brengen.
In de persoon van Derleth zag Verwey ‘de uit de oudste christelijke tijden omhooggedrongen strijdbare kracht van het christendom’. In het gedicht De Engel zweeft de Godsgezant over een wereld met kerken, forten, paleizen, torens, dus ook met klokgelui, kanongedreun, fanfaren, marktdrukte. Het ikonografische motief van de engel, die de evangelist Mattheus inspireert, is door Verwey waargenomen in een sociale omgeving. Het gedicht Michaël uit De Kristaltwijg kan helpen om het gedicht De Engel uit Het Blank Heelal te verduidelijken. Doch er is een andere engel bedoeld: de engel, die de schrijver van het evangelie voorlicht. Met trots (in vs 7) is geen ondeugd, doch gerechtvaardigde fierheid bedoeld.
W. Asselbergs.