met als gevolg de uitgave van een twaalftal uitstekend verzorgde Volksboeken, terwijl in Zuid-Nederland de folklorist en bibliofiel Van Heurck het onderzoek en de verzameling krachtig steunde. Aan voorbereidende uitgaven, aan voorlopige studie ontbreekt het dus niet, maar het verlangen naar een breed opgezette bibliografie, een dieper gaande beschouwing van het genre, gelijk die in Duitsland en Frankrijk bestaan, bleef tot nu toe onvervuld.
Sinds lang was het bekend dat Luc. Debaene te Leuven gepromoveerd was op een zeer verdienstelijk proefschrift over dit onderwerp, maar de grote omvang en de noodzakelijke ruime illustratie maakten het twijfelachtig of het in druk zou kunnen verschijnen. Tot onze grote voldoening ligt het nu in royale uitvoering vóór ons, en uit de volgende bespreking van de inhoud zal blijken dat het inderdaad een standaardwerk geworden is.
De schrijver heeft zijn werk verdeeld in twee boeken: het eerste is in hoofdzaak bibliografisch, het tweede litterair-historisch. De stof is om te beginnen beperkt tot de bloeiperiode van het genre, d.w.z. van de inkunabelen en postinkunabelen, tot 1540. Niet minder dan 29 prozaromans worden uitvoerig één voor één besproken, wat herkomst en inhoud betreft. Gelijk bekend, verschenen ze anoniem; het blijft onzeker aan wie de drukkers opdracht gaven of dat ze zelf de tekst samenstelden. Van Mierlo had al bekend gemaakt dat Debaene bij sommige romans het auteurschap van Anna Bijns mogelijk achtte (blz. 51, 60, vgl. 317).
Bij dit eerste boek sluiten zich drie belangrijke Bijlagen aan, waarin achtereenvolgens opgesomd en besproken worden: de verloren romans vóór 1540, 26 prozaromans, na 1540 verschenen, en 47 andere volksboeken. Met elkaar dus een rijk en goed gedokumenteerd bibliografisch overzicht, door registers toegankelijk gemaakt voor verdere studie.
Niet minder belangrijk is het tweede boek (blz. 280-353), dat als historische achtergrond aspecten geeft van ‘geschiedenis en literatuur op het einde der Middeleeuwen’, vervolgens een chronologisch overzicht van de bloeiperiode en de tijd daarna; ten slotte ‘De betekenis der prozaromans (1475-1540) als cultuur-historische documenten’. Een beknopt overzicht kan aan deze studie onvoldoende recht doen, maar eigen kennismaking zal de lezer overtuigen dat het aanbeveling verdient als degelijk werk van een veelbelovende jonge geleerde.
Als model uitgave van een merkwaardig volksboek vestigen wij ook met ingenomenheid de aandacht op de Virgilius. Van een ervaren folklorist als de Leuvense hoogleraar Gessler was doorwrocht werk te verwachten. Tien jaren geleden had hij reeds het plan opgevat om deze tekst uit te geven, in de trant van de Leidse reeks Volksboeken, daaraan een studie over Virgilius in de Middeleeuwen te verbinden, en na te gaan hoe de gevierde dichter tot een profeet en daarna tot een tovenaar geworden is. Men staat verbaasd over de omvangrijke literatuur, waartoe deze legende aanleiding gegeven heeft, zowel op het gebied van de letterkunde als van de beeldende kunst (blz. 31-37). Het overzicht berust voornamelijk op twee standaardwerken: D. Comparetti: Virgilio nel medio evo (1872) en J. Webster Spargo: Virgil the Necromancer. In onze letterkunde is de legende bekend bij Maerlant, Dirc Potter en een aantal rederijkers. Het oudste exemplaar van het volksboek dagtekent van 1525, te Antwerpen gedrukt. Dit kan dus niet teruggaan op Les faicts merveillieux de Virgile van ± 1530; mogelijk op een oudere Franse tekst. Het Engelse volksboek gaat in elk geval terug op het