De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen laatste woord over ‘refrein’ of ‘referein’.Mijn beknopte studie over refereyn of refreinGa naar voetnoot2) was, meer dan wat getwist over een spelling, veeleer een bijdrage tot de geschiedenis zelf van de dichtsoort te onzent. Ik toonde er aan: dat het refrein veel ouder was dan de rederijkers; dat het nog dateert uit de XIVe, ja uit de XIIIe eeuw. Het zal dan ook, zegde ik, te onzent reeds vroeg een vasten naam hebben gekregen: ‘gedicht met refrein’, en dan kortweg ‘refrein’. Die benaming zal dan reeds hebben vast gestaan vóór de rederijkers kennis maakten met de Franse ballade; wat verklaren kan, meende ik, waarom zij een dichtsoort refrein hebben genoemd, die in het Frans ballade heette. Dat dit zo is geweest, betoogde ik verder, blijkt hieruit, dat de rederijkers tot ca. 1520 regelmatig refrein hebben gespeld, zonder dat ze toen nog wisten wat een refrein juist was: zij kenden het woord nog alleen voor de dichtsoort. Zo kon Matthijs de Castelein Molinet verwijten den stockregel refrein te noemen. Neen, zegt hij, refrein is de naam voor het ganse gedicht; dat zo genoemd wordt, omdat de stockregel er in gerefereerd, herhaald, wordt. Waarom juist Molinet den stock refrein noemde! En de Castelein betoogt dan ook, dat het woord refereyn moet gespeld worden, als komende van refereren. Rekking in de uitspraak moge zijn voorafgegaan om die etymologie te begunstigen: maar het is wel om die vermeende etymologie, dat de gaarne geleerddoende rederijkers in de zestiende eeuw steeds meer refereyn zijn gaan spellen. Dus wel uit geleerddoenerij. Mijn antwoord op de acht artikelen van Jo Steenbergen kan nu kort zijn. Gewis, de geleerden tot 1940 spelden zo goed als algemeen referein: zij namen het woord van de rederijkers over, met wie zij eerst in kennis zijn gekomen. In 1940 (en dat is de reden voor het onderscheid in den tijd, zoals ik trouwens deed opmerken), werd ongeveer gelijktijdig de door Dr. Kruyskamp en mij tegen die spelling gewaarschuwd; en het moet wel zijn dat onze bezwaren indruk hebben gemaakt, daar sindsdien steeds meer refrein wordt gespeld. De vraag mag zelfs zijn of zij die na 1940 nog referein spelden, dit wel bewust deden. Wij noemden referein niet een archaïsme, maar een nutteloos archaïsme: spel van sinne (of zinnespel, dat is toch hetzelfde), en andere dergelijke woorden zijn geen nutteloze archaïsmen; wij hebben er niets anders voor. Het is bovendien een verwarrend archaïsme, of liever een nutteloos archaïserende en verwarrende spelling voor refrein. Tot bewijs moge het voorbeeld zelf dienen, dat Jo Steenbergen tegen mij uit een handboek der letterkundige geschiedenis aan- | |
[pagina 54]
| |
haalt: ‘Hoogst in kunst stond bij hen het referein: een gedicht bestemd om gelezen te worden, bestaand uit een reeks strophen die alle eindigden met denzelfden “stock” of dichtregel, een soort refrein dat de hoofdgedachte telkens herhaalde.’ En Jo Steenbergen vraagt: hoe hadden deze leraren het begrip stock met een enkel modern woord duidelijk moeten toelichten, indien refrein ook de dichtsoort als zodanig aanduidt? Maar juist, de leerling die zo iets leest vraagt zich af: ‘Hoe nu? Wordt dan het refereyn aldus genoemd naar dit refrein? Waarom wordt het dan ook niet refrein gespeld? Of is refereyn soms een ander woord, en heeft het met refrein niets te maken?’ Nu stellen die leraars zich bloot aan de ondeugende vraag: Weten zij het zelf? Hoeveel duidelijker ware het geweest, hadden zij eenvoudig geschreven, dat de dichtsoort refrein heet, naar den laatsten regel: stock = regel of refrein. En zo ware er geen verwarring, geen weifeling mogelijk. Op de andere artikelen zal het wel overbodig zijn verder in te gaan. Wie juist wil weten wat ik gezegd en bedoeld heb, moge ik naar mijn hierboven vermelde opstel verwijzen. Ik herhaal alleen mijn voornaamste besluit: ‘Als vakterm is refereyn gans overbodig. Het kan slechts verwarring stichten en zeker niet bijdragen tot een beter begrip van de dichtsoort die het moet betekenen, alsof die refererend zou zijn. De spelling refrein integendeel houdt het verband vast om het begrip met zijn oorsprong, zij is geschiedkundig gewettigd als het vroegst in gebruik bij de rederijkers, die ze alleen hebben opgegeven voor een andere, uit onwetendheid van de vroegere geschiedenis van het woord en (onder den invloed van een vermeende etymologie) uit misplaatste geleerddoenerij. Wanneer wij spreken van de refreinen der rederijkers, weet een ieder wat wij bedoelen en wekken wij geen verkeerde of duistere begrippen op. En ik zou wel durven beweren, dat refrein sedert 1940 zoveel succes heeft gehad, omdat het nu gedaan is met dit verwarrend onderscheid tussen refrein en refereyn.’ In dit licht dient de zaak beschouwd. Hierbij laat ik het; het sop is me de kool niet waard. Wie meent dat de plant maar moet bezwijken voor nuttelozen woekergroei, spelle referein, of liever dan refereyn: want dit was de overheersende spelling der latere rederijkers. J. van Mierlo S.J. |
|