De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Clic(s) klik(s)
| |
[pagina 26]
| |
warring. Even later treedt het compositum kliks-spraak op. Daar in eerste leden van samenstellingen het meervoudig begrip ook door een enkelvoudige vorm kan worden kenbaar gemaakt (boekwinkel), bovendien het oorspronkelijk pluralis- (eventueel genitief-) kenmerk ook tot een ‘bindingsklank’Ga naar voetnoot1) kan zijn geworden (jongeluispartij), is hier een nieuwe mogelijkheid tot dubbele opvatting: kliks- kan als enkelvoud worden verstaan. Wegens de meersoortigheid van de betrokken klanken moeten wij deze bedoeling wel uitgesloten achten bij een groep als: ‘STOPA, de Poolse kenner van de Afrikaanse kliks’, maar dat geldt niet voor de interpretatie door een lezer die van deze afrikaanse click's weinig of niets afweet. Gaat nu de schrijver verder met ‘[heeft] over deze spraak als van ‘pseudo-kliks’ gesproken’, dan ligt daar stellig het meervoud in de lijn. Onmiddellijk volgt nu ‘de kliks-achtige geluiden’. Hoewel bij afleidingen als jongensachtig, meisjesachtig het eerste lid vatbaar is voor pluralis-interpretatie, is toch bij dit type het formele enkelvoud overwegend, en men zou geneigd zijn, ofwel klikachtig te formeren, ofwel, geplaatst tegenover een feitelijk kliksachtig, het eerste lid als enkelvoud aan te zien. Nu duikt op de vorm kliksen, en wel in een samenhang waar alleen gedacht kan worden aan de pluralis van een substantief: ‘bij omgang met dieren gebruikt de mens veelal kliksen’. Nu geeft weliswaar in populair spraakgebruik een stapelformatie als railsen, bielsen (of is het eigenlijk niet railzen, bielzen?) nog niet per se het recht om te concluderen tot een enkelvoud rails, biels, maar in een wetenschappelijk stuk houden wij die conclusie voor wèl gerechtvaardigd. Dan zijn wij dus nu over de grens heen. En wij zullen het recht hebben, in de zin: ‘Een van onze patiënten, die.... de spraak met pseudo-kliksen hadden geleerd, enz.’ ditzelfde kliks te herkennen, zeker wanneer wij bedenken, dat pseudo-slechts met nomina verbonden wordt, hetzij substantieven of adjectieven. Wordt dit nu voortgezet, waar wij in dezelfde alinea lezen: zo spreek ik [d.i. een landbouwer] met mijn paarden (kliks....)? Wij zijn er niet zeker van: er kon een reeks click-geluiden bedoeld zijn. Enige regels verder, in elk geval, zullen wij weer aan een meervoud moeten denken: ‘Er zijn dan de feiten: 1o. dat de mens in de omgang met zijn huisdieren deze kliks gebruikt en 2o. dat de zeer jonge mens van onze tijd een op de kliks gebaseerde spraak spontaan gebruikt en ook verstaat, als enz.’ Tot welke slotsom leidt onze analyse? Een onweersprekelijk en ondubbelzinnig enkelvoud kliks hebben wij niet aangetroffen. Het naast daarbij brachten ons de substantief-pluralia kliksen en pseudo-kliksen. Behalve deze was er de indicatie in kliks-spraak en kliks-achtig. Het een met het ander kan genoegzaam de stelling stutten, dat in elk geval voor de lezer, en allicht ook voor de schrijver, het onderscheid tussen enkel- en meervoudsvorm bij dit woord wankel is. Waarnemingen als deze hebben enig belang, in zoverre zij ons iets leren over de omstandigheden waarin numerusonzekerheid zich doet gelden. Maar er is een ander gezichtspunt. Indien de schrijver zich hield aan het duidelijke enkelvoud zonder -s, dan moest hij daarvan samenstellingen vormen als klikspraak, een afleiding klikachtig, eventueel een werkwoord klikken. Daarvoor was vooral het laatste niet, het eerste en tweede ternauwernood bruikbaar, want homonymie en homografie met het algemeen bekende werkwoord klikken, zal men, zo dunkt ons, toch stellig willen | |
[pagina 27]
| |
vermijden. En hier komen ons een tweetal uitspraken van Henri Frei in de gedachte: ‘Un fait de langage a beau être correct, il peut ne pas être adapté à sa fonction.... Inversement, un très grand nombre d'incorrections, peut-être la majorité, servent justement à prévenir ou à réparer de tels déficits’Ga naar voetnoot1). Vergelijken wij ons geval met dat van coke(s), lucifer(s) en dgl., vroeger in dit tijdschrift besprokenGa naar voetnoot2), dan vinden wij als punten van overeenkomst: overneming uit het Engels (biels komt uit het Frans), ‘herijking’ van een meervoud tot de functie van een enkelvoud, met nieuwe pluralisering (niet bij cokes, wel bij lucifers-en, rails-en, biels-en, canadas-sen). Voor Verdenius lag het in de aard der zaak, dat bij lucifer(s) het meervoud primair is, een inzicht waarbij Royen zich in tweede instantie (vgl. zijn andersluidende opvatting p. 125) schijnt te hebben aangesloten (p. 279). Hetzelfde geldt, dunkt ons, voor rails, biels, canada's. Anders echter dan bij deze woorden ontbreekt in het begrip van click(s) het indistincte collectieve element. Toch is ook hier het pluralisgebruik verre overwegend; dit zal er toe hebben bijgedragen, dat het woordbeeld click zwak bleef. Naarding, p. 277, wil er terdege rekening mee gehouden zien, dat tegenover de pluralisvorm lucifers het enkelvoud uiterst zeldzaam is, ook in het AB. Dit gaat veel te ver. ‘Heb je een lucifer voor me (een vlammetje)?’, ‘Geef me even een lucifer’, ‘je neemt een lucifer’ (bij gezelschapsaardigheidjes) zijn zeer gewone zinnen uit de taal van de dagelijkse omgang. Zelfs herinner ik mij, in mijn jeugd en jonge tijd uit de mond van een Westlandse nooit anders te hebben gehoord dan: ‘Hebbie lucifer voor me?’, en dit betekende dan ‘lucifers’. Hier dus de enkelvoudsvorm met collectiefmeervoudige functie. Het zou de moeite waard zijn, eens na te gaan, of dit gebruik in de zuidholl. volkstaal nog geldt, wat mij op grond van losse informatie waarschijnlijk voorkomt. Tot slot een kleine bijdrage tot de Buigingsverschijnselen in het Nederlands. In zijn eerste artikel over cokes, p. 125, herinnerde Royen aan een voordracht, gehouden voor de ‘katholiek-wetenschappelijke vereniging met de onmogelijke naam’, vereniging die, sindsdien, mede om die onmogelijkheid is herdoopt tot ‘Thijmgenootschap’. Het is zeker, dat in het gewone gesprek meestal gemakshalve van ‘katholiek-wetenschappelijke’ werd gesproken. Maar wat de vereniging nastreefde was, luidens de officiële, in de naam vervatte omschrijving, ‘de bevordering van de beoefening der wetenschap onder de Katholieken in Nederland’, dus van wetenschapsbeoefening zonder meer, niet bepaaldelijk of noodzakelijk in katholieke zin. Reden waarom sommigen staande hielden, dat men behoorde te spreken van ‘katholieke wetenschappelijke vereniging’. Aug. 1951. L.C. Michels. |
|