De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||
Jan z'n boekGa naar voetnoot1).Inleiding.§ 1. Ik geloof niet dat de woordgroep (= het syntagma) Jan z'n boek zich als lijdend voorwerp anders gedraagt als als onderwerp. Met de zinsleer heeft het dus vrij zeker weinig uit te staan. Wat we er hier van willen bespreken, heeft betrekking op z'n inwendige structuur, zodat we helemaal binnen het gebied van de woordgroepleer blijven. Achtereenvolgens behandelen we de kern uit het syntagma (het paradigma boek dus), en de voorbepaling eruit. Bij die bepaling komen dan achtereenvolgens aan de beurt de kern dááruit (het paradigma JanGa naar voetnoot2)) en de nabepaling daarbij (z'n). Wat dit syntagma-type in het algemeen betreft: het vormt zoals bijna alle nominale groepen een hecht geheel, waarbinnen geen ‘vreemde’ elementen geduld worden, - dat in tegenstelling met veel werkwoordelijke groepen die zoals men weet veel minder hecht aan elkaar kleven: hij loopt dikwijls mee, mee te lopen, meelopen enz. Die hechtheid van de groep in kwestie blijkt o.m. uit de volgende eigenschappen die verderop nog ter sprake zullen komen:
Gezien onze definiëring van het begrip ABNGa naar voetnoot3), hoeven we de schrijftaalbanvloek over Jan z'n boek (op het ogenblik niet meer als een zinloze maar machtige traditie) hier niet te bespreken. Wél moeten we in het oog blijven houden dat de volledige sanering van schriftelijk weergeven van het ABN, erg gebaat zou zijn met de opruiming van dit bijgeloof uit de schemering van de taalkunde als wetenschap. Overigens zullen we straks nog zien, waar het ABN sporen van die invloed vertoont. | |||||||
De kern van het syntagma.
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
voorbepaling (of: óók de voorbepaling) zich tegen het gebruik van dit syntagma verzet. Een voorbeeld van dat laatste vinden we in God z'n macht, God z'n barmhartigheid die allebei uitgesloten zijnGa naar voetnoot1), ofschoon wél mogelijk is je mag geen misbruik maken van Jan z'n goedheid. In het algemeen krijg ik de indruk dat het kernparadigma zelf weinig beperkingen laat zien. Het kost me enige moeite om over m'n lippen te krijgen die man z'n overtreding kostte hem een flinke boete. Maar ligt hem dat aan het feit dat dit syntagma bezwaar maakt tegen dat bizonderestijlwoord? Die overtreding van die man kostte enz. gaat inderdaad wel iets vlotter, maar al dat soort grensgevallen met de bizondere stijl zijn uiteraard lastig te onderzoeken. Daarom kunnen we hier hoogstens maar vermóéden dat het kernparadigma aan deze kant een zekere beperking ondervindt. Dat het kernwoord uit de voorbepaling het syntagma onmogelijk kan maken hebben we al gezien; of de constrúctie ervan combinaties met bepaalde woorden in de kern van het syntagma verhinderen kan, is een volgende kwestie. Ik heb een aantal voorbeelden geprobeerd met die lieve kleine jongen z'n...., maar kernbeperkingen heb ik daarbij niet kunnen ontdekken. In § 3 komt overigens een verwante kwestie aan de orde. | |||||||
b. Die kern is een onderschikkende woordgroep.§ 3. Zijn er andere voorbepalingen mogelijk? Ja, inderdaad. We kunnen er één of twee tegenkomen (meer waarschijnlijk niet), zoals we zien, in Jan z'n mooie (nieuwe) fiets, onze buurman z'n mooie (nieuwe) fiets enz. Jan z'n moet altijd eerste voorbepaling zijn, net als z'n in het type z'n mooie (nieuwe) fiets. Wordt het paradigma Jan evenwel kern van twee of meer voorbepalingen, dan levert een even zware belasting bij fiets, voor mijn gevoel enig bezwaar: m'n oudste broer z'n mooie nieuwe fiets klinkt me wel wat te stroef. Weglating van een van de gespatiëerde woorden maakt de combinatie direct veel normaler in mijn oor. Dezelfde voorbepalingen die oncombineerbaar zijn met z'n, zijn het ook met Jan z'n, als ik het goed zie. Z'n welk boek, z'n dat boek enz. zijn even onmogelijk als Jan z'n welk boek, Jan z'n dat boek enz., ofschoon heel normaal klinkt: welk boek van hem, dat boek van hem, welk boek van Jan, dat boek van Jan, enz. § 4. Zijn er andere nabepalingen mogelijk? Ik geloof van soms. Dat is nou die man z'n verloofde van 16 jaar of daar ligt nou die jongen z'n fluitje van een cent leveren me toch wel bezwaren op, maar ik kan me voorstellen dat ik een enkele keer eens zo'n combinatie zou kunnen gebruiken: heb je Harrie z'n dochter van drie weken al gezien? Erg frequent lijkt het type toch in geen geval. | |||||||
c. Die kern is een nevenschikkende woordgroep.§ 5. Groepen met en. Hier hebben we het type Jan z'n broers en zusjes, waarnaast ook mogelijk is een (in dit geval) heel stroef Jan z'n broers en z'n zusjes. Nu lijkt het type zonder z'n beperkt tot een klein aantal vrij ‘vaste’ combinaties: neefjes en nichtjes, vader en moeder, paard en wagen, boeken en schriften, pen en inkt enz. Voor mij eisen neefje en | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
nichtjes, schop en kruiwagen, pen en schrift enz. een voor het tweede substantief herhaald z'n. Maar als dat ook een eigenschap is van syntagma's met z'n broers en zusjes alléén, is het zinloos om het speciaal onder Jan z'n.... te behandelen. Hier horen immers alleen de dingen thuis waarin Jan z'n.... afwijkt van z'n.... In een volledige spraakkunst zouden we daarom op deze plaats vrij zeker met een simpele verwijzing kunnen volstaan. § 6. Groepen met of. Hetzelfde kan gezegd worden van deze groepen. In het algemeen schijnen ook hier zulke ‘vaste’ combinaties te bestaan, al zijn ze wel minder frequent: vlg. misschien komen Jan z'n neefjes of nichtjes nog wel eens kijken. Opmerking. Helemaal buiten beschouwing laten we hier constructies als lijkt ie meer op Jan z'n bróér of op z'n zus?, lijkt ie meer op Jan z'n broer als op z'n zus?, lijkt ie op Jan z'n broer of (op) z'n zus? enz. Ook die zullen wel beter besproken kunnen worden, buiten verband met juist dit syntagma. | |||||||
Betekenisleer.§ 7. Uit onze opmerkingen in § 2 volgt automatisch dat we hier moeten volstaan met de negatieve opmerking dat de woorden uit dit paradigma als betekenis-element met elkaar gemeen hebben dat ze geen ‘plechtige’ gevoelswaarde kunnen hebben. | |||||||
De voorbepaling van het syntagma.
| |||||||
[pagina 15]
| |||||||
a. Die kern is een woord, al dan niet vergezeld door een voorbepaling.§ 9. Hier is het paradigma duidelijk aan grote beperkingen onderhevig: ik kan bv. onmogelijk zeggen dat huis z'n stenen of Rotterdam z'n begroting, ofschoon Jan z'n stenen en Jan z'n begroting geen moeilijkheden opleveren. De schuld voor die mislukking ligt dus kennelijk bij dat huis en Rotterdam. Wél kan ik zeggen dat is de wind z'n schuld, de regen z'n schuld, het weer z'n schuld, maar de wind z'n kracht of de regen z'n duur zijn uitgesloten. Bij deze woorden zijn er dus niet meer als enkele combinaties mogelijk. Die bacterie z'n vorm is erg onvast; die mier z'n kop is heel eigenaardig gebouwd zou ik misschien wél kunnen zeggen als ik elke dag met dat soort dieren op een vertrouwelijke manier omging; nu dat niet zo is, en zulke dingen me beperkt lijken tot de biologie-les op de Middelbare School, tot het boek waaruit we die kwesties leren of tot het dictaat dat opgenomen moet worden, nu lijkt het me onwaarschijnlijk dat ik één van die combinaties ooit zou gebruiken. Ik kan me heel goed een situatie voorstellen waarin ik als gids tegen een gezelschap nieuwsgierigen zou zeggen dat is nou de Minister-President z'n huis; is dat nou die Secretaris-Generaal z'n vrouw?; dat is de Koningin-Moeder d'r graf, terwijl ik zou aarzelen bij dat is de inspecteur van politie z'n werk en beslist zou weigeren om te zeggen dat is de inspecteur van belastingen z'n werk. Vervolgens moeten we een enkele opmerking maken over de combinatiemogelijkheden met a-meervoudige substantievenGa naar voetnoot1). Ik kan zonder moeite zeggen en dat is nou die mensen d'r enigste bezit, maar die vogels d'r nesten of die duiven d'r jongen zijn voor mij weer onbestaanbaar, ofschoon die vogel z'n nest, die vogel z'n jongen, die duif z'n jongen in mijn oren heel normaal klinken. Verder krijg ik sterk de indruk dat a-meervouden zónder voorbepaling, op deze plaats helemaal uitgesloten zijn. Heel normaal lijkt me bloed van mensen ziet er heel anders uit als dat van dieren of huiswerk van meisjes is dikwijls lang niet zo slordig als dat van jongens, maar vervanging door mensen d'r bloed en meisjes d'r huiswerk gaat hier toch wel heel lastig of helemaal niet. Opvallend is verder dat naast die man z'n werk en die mannen d'r werk weer niet kan staan die twee man d'r werk, zoveel man d'r werk enz. Er schijnt een samenhang te bestaan tussen de mate waarin de voorbepaling zelf, en die waarin de kern voorbepaalbaar is; daarvoor verwijzen we naar § 3 met het voorbeeld m'n oudste broer zijn mooie nieuwe fiets. Een nieuwe z'n/d'r-voorbepaling lijkt me op zijn minst erg zeldzaam: Jan z'n broer z'n meisje of Jan z'n vader z'n grootvader klinken me niet erg vertrouwd, maar evenmin als volkomen uitgesloten. | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
b. Die kern is een woord, vergezeld door een andere nabepalingGa naar voetnoot1) als z'n/d'r.§ 10. Ik geloof dat ik zou kunnen zeggen daar vooraan loopt de vader van mijn verloofde, maar die daar rechts, is dat die van jou d'r vader niet? Moeilijker gaat m.i. die jongen daar z'n boek is gevallen of die jongen bij de deur z'n pen ligt op de grond. Het laatste voorbeeld lijkt me zelfs uitgesloten. Maar ik voel niets vreemd in dat is Jan van hiernáást z'n stap, dat kun je duidelijk horen; dat is die vervelende kerel daar achter z'n schuld weer!; dat is die vervelende kerel daar aan de overkant z'n schuld weer! Ik twijfel evenwel bij dat is die vervelende kerel daar áchter natuurlijk z'n schuld weer!Ga naar voetnoot2). Het zou interessant zijn om eens een lijst van dat soort gevallen aan taalgevoelige sprekers voor te leggen, uit verschillende delen van ons taalgebied. Een enkele ervaring scheen erop te wijzen dat het type die van jou d'r vader uit ons eerste voorbeeld, bij Oostnoordbrabantse en Oostlimburgse sprekers bezwaren ontmoet. | |||||||
2. De nabepaling z'n/d'r van die voorbepaling.§ 11. Vergeleken met het gebruik van z'n/d'r buiten het syntagma dat hier onze aandacht vraagt, zijn er minstens drie afwijkingen waar we iets over moeten zeggen. Op de eerste plaats is de normale oppositie met de drie beklemtoonde vormen zijn/haar/hun hier uitgesloten. Daarnaast treft ons het verschijnsel dat d'r ‘hun’ zelfs in het meest verzorgde ABN in dit syntagma niet door het onbeklemtoonde hun vervangen kan wordenGa naar voetnoot3). Ik kan zeggen hun boeken hebben ze hier gelaten, maar niet die jongens hun boeken hebben ze hier gelaten; het is altijd die jongens d'r boeken. Tenslotte iets over de derde afwijking. In vader heeft z'n jas laten liggen ‘hoort’ z'n via z'n genus-indicatie bij vader, zonder dat het tegelijk door een vaste plaats ten opzichte van dat woord, eraan gebonden is. Die plaats zonder die indicatie heeft het wél t.o. een andere kern: jas. Maar in vader z'n jas heeft z'n ook een vaste plaats t.o. vader: dat is een typisch verschil met het vorige voorbeeld. Men kan daarom zeggen dat z'n sterker aan de kern vader als aan de kern jas gebonden is, omdat het bij vader zowel (genus)vórmbijvoeglijk als (na)pláátsbijvoeglijk isGa naar voetnoot4). Opmerking. Ik zie voorlopig geen enkele reden waarom we eigen in Jan z'n eigen boek als een ‘uitbreiding’ van z'n zouden moeten beschouwen. Op het eerste gezicht gedraagt het zich vrijwel als een adjectief van het type dat op ə uitgaat: vgl. die jongen z'n open gezicht; die jongen z'n eigen gezicht. Daarom blijft eigen hier onbesproken. | |||||||
Betekenisleer.§ 12. Is er bij de zojuist behandelde nabepaling waarschijnlijk weinig | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
bizonders over de betekenis op te merken, des te meer aandacht moeten we aan de voorbepaling zelf besteden. Een eerste element dat de woorden uit dit paradigma gemeen hebben, is het feit dat ze levende wezens betekenen, of althans ‘als levend voorgestelde wezens’; dat laatste concludeer ik voorlopig uit de ‘kinderlijke’ klank van de wind z'n schuld, de kachel z'n schuld enz. die ik hoogstens kan gebruiken in gesprekken met kinderen of imbecielen of in een enkele andere omstandigheid waarin m'n partner bereid is om m'n personifiërende verbeeldingskracht te appreciëren. Iets nader kunnen we dat betekenis-element nog preciseren met behulp van een probeersel als die tulp z'n blaadjes vallen nou al uit of wat zeg je van m'n clivia z'n bloem?, die m.i. allebei in normale omstandigheden uitgesloten zijn. Een betere omschrijving van die betekenis lijkt dus ‘als menselijk of dierlijk voorgestelde wezens’. Nóg een stap verder kan men gaan door vergelijking van de in § 9 gegeven voorbeelden met bacterie en mier, die niet direct erg vlot liepen, zoals we zagen. Me dunkt dat behalve hun onalledaagsheid ook hun kleinheid daarvan wel de oorzaak was. We hebben trouwens gezien dat grotere onalledaagse mensen en dieren (type secretaris-generaal) eveneens ernstig bezwaar maakten tegen inlijving in dit paradigma. Daarom geloof ik dat de beste omschrijving van het gemeenschappelijke betekenis-element van de woorden daaruit, die we bij de tegenwoordige stand van zaken kunnen geven, de volgende is: ‘als menselijk of dierlijk voorgestelde, niet te kleine wezens, waarmee we een zekere vertrouwdheid bezitten’. Leuven, 1951. P.C. Paardekooper. |
|