De kop is mi'j oranje.
Naardings mededeling over bovenstaande in de lopende jaargang van dit tijdschrift op pag. 220 verdient in zoverre aanvulling, dat het citaat in werkelijkheid luidt: ‘En now mien wief de kop ook nog orajns stiet, now is mi'j alles te veule (zie Handboek Drente II, pag. 225)’. Duidelijk met s, zoals hij ook meedeelt voor Emmen.
Ik had deze uitdrukking uit mijn jeugd in mijn hoofd en heb die ten overvloede nog eens ter verificatie voorgelegd aan m'n moeder van 79, die over een bewonderenswaardige vastheid van geheugen beschikt voor wat de tijd van gebruik van vele gezegden aangaat. Verder aan iemand van enkele jaren jonger uit dezelfde streek. De oude betekenis hier was die, zoals Halbertsma die geeft.
Gedurende haar gehele leven kent ze deze uitdrukking en wel als:
‘Hi'j hef de kop weer zo orajns’, doch ook als ‘Hi'j is weer zo orajns’. Verder gaf ze als voorbeeld: Ast niet zo arreg heuiwèèr is zoas van de weke, dan keken de boeren enkelt kwaod toe. En dan zèère wi'j altied: ‘Now die kerel hef de kop ook weer orajns; d'r zal ook wel weer wat wèzen.’
De uitdrukking was in De Wijk - Koekange - Ruinerwold - Zuidwolde in algemeen gebruik. Ieder kende hem en gebruikte hem onder de aangegeven omstandigheden ook; zeer in het bijzonder ook de boeren. Het aantal schippers hier, van wie overneming mogelijk is geweest, was gering. Zou Halbertsma toch gelijk hebben als hij zegt, dat hij de uitdrukking in Friesland, Overijsel en overal waar hij in Nederland geweest is, gehoord heeft?
In de door mij genoemde streek kwamen schippers voor. Inderdaad. Doch hun invloed was stellig belangrijk minder dan die van de vele kooplui, die ‘mittet pak’ op de rug als marskramer de boer op gingen. Waarom dan de schippers de aangewezen verspreiders zouden zijn? In de Hoogeveensevaartzone was het aantal Friese schippers belangrijk lager dan dat uit andere en uit Drentse streken.
De patriottische en orangistische woelingen van de achttiende eeuw hadden echter ook in Meppel en omgeving de hartstochten zeer gaande gemaakt.
Mijn moeder merkte nog op, dat in later tijd niet alleen gelet werd op de gelaatsuitdrukking, doch meer in het bijzonder ook op de gelaatskleur. Wanneer er ijs was, er vuurwater ingenomen werd, oftewel zwaar gedronken was, dan kregen de jongens ‘de kop orajns’. Ze werden rood in het gezicht, ‘en dan gunkt an een vechten’.
De schaatsenrijders liepen in die dagen dus oranje aan, zoals ze dat in de onze ‘rood’ doen.
Meppel.
J. Poortman.