De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
Bilderdijk en OssianGa naar voetnoot1).Nog steeds verwekt de naam Van Meegeren beroering in de kunstenaarswereld en we zouden niet durven beweren, dat het pleit reeds als beslecht wordt beschouwd. Maar Van Meegeren falsaris of niet, zeker is, dat zijn werk niet van verdienste is ontbloot en ontegenzeggelijk kwaliteiten bezit. Een dergelijke figuur, misschien nog groter, hebben we in Macpherson, dichter van de Poems of Ossian. Over hèm, d.w.z. over zijn werk, kunnen we ons wèl een oordeel vormen. Dat hij ons op een heerlijke manier bij de neus heeft genomen, daaraan twijfelt nu niemand meer. Deze Macpherson, hij is volgens Van Hamel ‘de man, die tegelijk van Malvina's tere smart zong en de hele wereld brutaliseerde als een kaaiwerker, die tegelijk dichtte op de kwijnende klank van harpsnaren in de vochte mist, en loog en bedroog, zonder ook maar één ogenblik tot zichzelf in te keren en zich te schamen’Ga naar voetnoot2). Het is al weer bijna 35 jaar geleden, dat het meesterlijke, twee-delige werk van Paul v. Tieghem verscheen: Ossian en France, voorzien van een zeer uitgebreide bibliografie. Toen Prinsen deze comparatistische studie in de N. Taalgids van 1921 aankondigde, moest hij constateren, dat er in ons land verschillende Ossian-vertalingen zijn, die nog alle onderzocht en vergeleken moeten worden, van Van de Kasteele, Bilderdijk, H. Vinkeles, J.P. Arend tot in 1886 een Vlaamse van H. Sermon toe. We willen ons in dit artikel nu beperken tot Bilderdijk's bewerking, maar zullen daarbij ook Ossian in Nederland en Bilderdijk's houding tegenover verschillende Ossian-quaesties ter sprake brengen. De hele statige lijst van literatuur over alles wat met Ossian samenhangt, kunnen we behalve bij Van Tieghem, vooral ook vinden in de bibliografie van George F. Black - Macpherson's Ossian and the Ossianic Controversy - A contribution towards a Bibliography (1936)Ga naar voetnoot3). Intussen moet deze lijst al weer aangevuld worden o.a. met wat de Würzburgse anglist Otto L. Jiriczek over Ossian publiceerde en we denken hier inzonderheid aan zijn ‘faksimile-Neudruck’ van Macpherson's Ossian in drie ferme delen (1940).
De Keltische tradities en dichtkunst van de Schotse Hooglanden, de Hebriden en Ierland, waren, toen ze in de tweede helft van de achttiende eeuw in Europa meer bekend raakten, voor velen een openbaring. Zelfs in Engeland had men er weinig weet van gehad, wat zich uit geografische en politieke oorzaken wel laat verklaren. We behoeven, behalve aan de geïsoleerde ligging der Highlands, maar te denken aan de toen niet bijster vriendelijke verhouding tussen Engeland en Schotland. De onlangs in Londen gestolen ‘kroningssteen’ is daar nog een echo van. Als we nu een blik werpen op de literaire kaart van het Europa der 18e eeuw, dan zien we, dat Engeland veel langer classicistisch georiënteerd geweest is dan Schotland, waar Allan Ramsay zich reeds in 1724 openlijk verzette tegen de kunstmatige, door de Franse classicisten beïnvloeide poëzie. | |
[pagina 306]
| |
Vóór Macpherson hadden Alexander Mac Donald (in 1751) en Jerome Stone (in 1755) al getracht enige bekendheid buiten Schotland aan gaelische poëzie te geven, zonder veel succes overigens. Maar het was toch het begin geweest van de doorbraak van het enthousiasme voor Ossian, dat Macpherson's publicaties hadden opgewekt. (1760 Fragments of ancient poetry; 1762 Fingal; 1763 Temora; 1773 definitieve editie). Beroemde schrijvers en grote geesten in Europa (uitzonderingen daargelaten) bewonderden Ossian, in Engeland het minst, in Duitsland wel het meest. In dit laatste land (Duitsland) ontstond grote geestdrift voor de zangen van de Schotse bard, mede een gevolg van de belangstelling voor de ‘Nordische Mensch’ in het algemeen. Volk en zeden van Caledonië genoten bij sommige Duitsers een even grote verering als het klassieke Hellas ten deel viel. Literatoren als Haller, Klopstock, Herder, Bürger, Goethe en Schiller hebben zich intens kortere of langere tijd met Ossian bezig gehouden. De zangen van Ossian zijn niet in het oorspronkelijk, maar vooral door vertalingen buiten Engeland bekend geworden, al duurde het soms lang voor een complete vertaling verscheen; meestal maakte het vasteland het eerst kennis met brokstukken uit deze poëzie. De eerste vertaling ontstond in Frankrijk. Al in Sept. 1760 had Turgot in het Journal Etranger uit de London Chronicle van 21 Juni van dat jaar enige zangen in het Frans overgebracht. Andere Franse bewerkingen volgden; we noemen die van Suard, Diderot, Saint Simon (de merkwaardige bewerker van een in 1774 in Amsterdam gedrukte vertaling), van Le Tourneur en van Baour Lormian. Ze zijn alle met andere uitvoerig geanalyseerd in Van Tieghem's Ossian en France. R. Tombo deed in 1901 in New York een proefschrift verschijnen: Ossian in Germany, waaruit blijkt, dat Ossian in het Duits even vaak vertaald is als in andere talen samen; ja, geen ènkel Engels werk is zo dikwijls in het Duits bewerkt als deze SongsGa naar voetnoot1). Hoe stond het nu in Nederland? Daar had Lelyveld reeds in Oct. 1762 in Minima Crescunt twee voordrachten gehouden over Macpherson's Fragments of ancient Poetry en in de Nieuwe Bijdragen van 1763, waarin hij ook een proza-vertaling van de Gezangen van Selma publiceerde, de aandacht op Ossian gevestigd. Vóór hem was er door Egbert Buys in de ‘Hollandsche Wijsgeer’ een en ander uit vertaaldGa naar voetnoot2). In deze tijd correspondeerde Van Goens met zijn literaire vriend Cesarotti, in 1768 professor in het Grieks en Hebreeuws aan de Universiteit van Padua geworden en die al in 1763 het grootste deel van Ossian in het Italiaans had overgebracht. Drie jaar later (1766) schreef Van Lelyveld aan Van Goens, dat hij van plan was Blair's ‘A critical dissertation on the poems of Ossian’ te vertalen, mits hij tot bewijs van de echtheid een fragment van het handschrift kon publiceren. Daartoe schreef hij zelf aan Macpherson, maar diens antwoord is weg. Als nu Kollewijn zegt, dat pas in 1790 enige bekendheid werd gegeven aan Ossian door Feith, dan is dat dus onjuistGa naar voetnoot3). Ossian was hier toen al 25 jaar bekend. In 1787 werd in het Taal-, Dicht- en Letterkundig Magazijn (waarvan Brender à Brandis redacteur was) Blair's verhandeling over de gedichten | |
[pagina 307]
| |
van Ossian vertaald. Feith heeft het in deel 5 van zijn Brieven over Verscheiden Onderwerpen (1790) over de dichter van Ithona en Fingal en geeft uit elk hiervan een episode in proza. Verder is in zijn werk duidelijk Ossiaanse invloed aan te wijzen, evenals bij E.M. Post; ook voor Van Alphen in zijn Theorie der schoone Kunsten en in zijn Digtkundige Verhandelingen blijkt Ossian geen onbekende te zijnGa naar voetnoot1), maar pas in 1793 verscheen Van de Kasteele's vertaling in hexameters. Temora, dat Van de Kasteele niet publiceerde, werd later door zijn kleinzoon uitgegevenGa naar voetnoot2). Tussen 1795 en 1805 zien dan successievelijk Bilderdijk's vertalingen het licht, op die van Temora na. In zijn Ossian et l'Ossianisme au XVIIIe Siècle noemt Van Tieghem (op gezag van Prinsen, die hij voor diens inlichtingen dank zegt) slechts drie Nederlandse Ossian-vertalingen in de achttiende eeuw, nl. één in proza van de Gezangen van Selma in de Nieuwe Bijdragen van 1793 (dit moet zijn 1763), de bewerking van Van de Kasteele en die van Bilderdijk. We moeten deze opgave dus aanvullen, met die van Egbert Buys in de ‘Hollandsche Wijsgeer’ en die van Feith in ‘Brieven over Verscheiden Onderwerpen’, al werden hier dan slechts fragmenten gegeven.
Macpherson was zeer apodictisch in zijn uitspraken, dat hij zijn lezers de vertaling gaf, zowel in Fingal, Temora als in andere stukken, van gaelische manuscripten en van door hem opgetekende gaelische verhalen, hem meegedeeld door de bewoners van de Highlands. Hij werd hierin gesteund door de gezaghebbende Edinburgse hoogleraar Hugh Blair. Macpherson werd niet zo maar door iedereen geloofd en twijfel steeg bij velen in Engeland en bij sommigen daarbuiten tot ongeloof, toen ze hoorden, dat onderzoekers, kort na het verschijnen van de Poems of Ossian, in Schotland nog slechts enkele regels van oud-Schotse poëzie konden ontdekken. Samuel Johnson loochende in zijn Journey to the Western Islands of Scotland (1775) de echtheid ronduit en was van oordeel, dat Macpherson slechts namen en enkele regels gevonden had en de rest zelf verzonnen. Zijn opvatting was doorslaggevend bij het letterlievend publiek. We kunnen ons hier nu niet verder bezig houden met de geschiedenis van het authenticiteitprobleem, dat trouwens bij de huidige stand der Keltologie geen probleem meer is, dat in Engeland en daarbuiten zo zeer de literaire en wetenschappelijke gemoederen heeft bezig gehouden en nooit zijn aantrekkelijkheid zal verliezen, al was het alleen maar door het beeld van James Macpherson in al ‘zijn tergende raadselachtigheid’Ga naar voetnoot3). En wat dacht Bilderdijk nu van dit alles? Hij heeft veel werk gemaakt van Ossian. Dit blijkt niet alleen uit de voorrede van het eerste deel Mengelpoëzy (1799), maar eveneens uit zijn in aantekeningen neergelegde opmerkingen en critiek, en vooral uit zijn 120 pagina's tellende verhandeling over Ossian, geplaatst achter zijn Fingal-vertaling. Jammer genoeg is deze verhandeling niet opgenomen in Da Costa's uitgave van Bilderdijk's dichtwerken. Hij bespreekt gedeeltelijk hierin de studies van Blair en Saint Simon, maar geeft | |
[pagina 308]
| |
tevens eigen waarnemingen. In Leiden is in handschrift aanwezig een ‘Ontwerp eener Vertaling van de Gezangen van Ossiaan’, dat hij te Hamburg opgesteld heeft, na zijn eerste reis naar Engeland in de zomer van 1795. Behalve uit de zo juist genoemde bronnen, dat zijn dus de Voorredenen, de Aantekeningen, de gedrukte Verhandeling, het ongedrukte Ontwerp, hebben wij voor het volgende ook uit enkele niet gepubliceerde brieven geput. Bilderdijk geloofde volkomen aan de echtheid van Macpherson's modellen, evenals de meeste geletterden op het vasteland van Europa, althans in de periode van ± 1770-1790Ga naar voetnoot1). De verdenking van falsificatie wees hij minachtend af. Volgens hem had Macpherson de twijfel aan de echtheid gemakkelijk kunnen doen ophouden, want hij had het oorspronkelijk ontvangen op een manier, die licht te verifiëren was. Maar Macpherson's eigenliefde vond het wel prettig voor de dichter gehouden te worden, hoewel hij toch maar een ‘slecht poëet’ was; dat bewezen zijn weinige eigen gedichten. En, meende Bilderdijk verder, hij was gevoelig voor dichterlijke schoonheid en wilde daarom graag een groot dichter zijn. Twijfel aan de echtheid vergrootte automatisch Macpherson's eigen dichterroem. Bilderdijk geloofde ook aan de authenticiteit van Thomas Chatterton's pseudo 15-eeuwse gedichten. ‘Aan Chatterton heeft deze twijfel omtrent zijnen Rowley den dood gedaan’, aldus Bilderdijk, ‘en tevens de naam van een groot Dichter bezorgd. Niemand zal Macpherson de naroem van een groot Dichter toekennen; schoon hij er nog meer aanspraak op maken kon, dan dat rampzalige Loshoofd, eer zijne vermogen zich ontwikkelen konden, in zijn 18e jaar door enen beklaaglijken zelfmoord omgekomen.’Ga naar voetnoot2). Van Johnson moest Bilderdijk op dit punt helemaal niets hebben. Die zou ‘dom’ zijn en met ‘zijn bekrompen geest’ een diepe onkunde ten toon spreiden in de Schotse oudheid- en letterkundeGa naar voetnoot3). Eén van de motieven, waardoor deze zogenaamde critic niet in de echtheid geloofde, was immers zijn eigenwaan en zijn haat tegen Schotten. Op zijn tocht naar Schotland vond hij, wat hij van te voren had vastgesteld, dat hij vinden wilde, hoonde Bilderdijk. In 1795 al sprak Bilderdijk telkens van de gaelische originelen, die hij kende en soms ook ter verbetering van Macpherson had gevolgd en dit alles voor de uitgave van het ‘oorspronkelijk’ door de Highland Society of London in 1807. In het reeds genoemde onuitgegeven ‘Ontwerp eener Vertaling....’ schreef Bilderdijk in Hamburg vertoevende, dat hij zijn vertaling wilde bewerken ‘naar de echte en beste Engelsche uitgave van Macpherson, met raadpleging (zoo verre zulks bij eenige mogelijkheid zal kunnen geschieden en waartoe de ondernemer op zijne reize de beste gelegenheid heeft) van den oorspronkelijken text, en tevens altijd met raadpleging eener gezonde oordeelkunde’. In de Voorrede van het eerste deel Mengelpoëzy (1799) heette het zonder meer, dat de in deze bundel voorkomende vijf navolgingen van Ossian naar het oorspronkelijk bewerkt waren. We weten nu wel, dat hij door zo te spreken met de waarheid op gespannen voet leefde, maar interessant is in dit verband een onuitgegeven brief van hem aan zijn schoonzuster Mevr. Elter - Woesthoven, gedateerd | |
[pagina 309]
| |
17 Aug. 1798Ga naar voetnoot1) en waarin hij zelf erkent een zeer gebrekkig gebruik te hebben gemaakt van de oorspronkelijke tekst. Dit kan kloppen, als hij er mee bedoelde de door Macpherson in het ‘gaelisch’ uitgegeven 7e Zang van Temora. Maar hier volgt eerst een gedeelte van die brief: ‘De oorsprongklijke text van Ossiaan is in Oxford op de pers en zal binnen twee jaren afgedrukt zijn en uitkomen’. (Inderdaad werd in 1797 een volledige editie vanuit Oxford aangekondigd). De brief gaat verder: ‘Wat mij betreft, ik heb in Engeland zijnde van dien text niet dan een zeer gebrekkig gebruik kunnen maken om den korten tijd, dien ik er aan kon besteden, en omdat men er toen nog een groot geheim van maakte. Misschien zou het eene interessante onderneming zijn van dien oorspronkelijken text een getrouwe Hollandsche vertaling (In Proze, dunkt mij) met of zonder taaloudheid- en Dichtkundige Noten uit te geven, en daarmee zoo spoedig als de Engelschen klaar zijn. Indien dit een Boekhandelaar in Holland gelijken mocht, zoude ik wel gelegenheid hebben om bladgewijze dat werk van de Oxfordsche Drukkerij te bekomen en het dus onder 't drukken van den text-zelven, gereed te maken. Maar ik zou daartoe zekerheid moeten hebben van met mijn Ms. niet te blijven zitten, en de extra kosten niet aan mijn been te knopen. Zoudt ge hier over ook eens met onze Drukkeresse of iemand anders spreken willen? Mijne relatien geven die gelegenheid aan mij-alleen, en niemand in de wareld kan dit met mij tegelijk hebben.’ De laatste zelfverzekerde uiting correspondeert met een in het Engels gestelde brief aan de Engelse uitgever van OssianGa naar voetnoot2), waarin hij meedeelt in Duitse kranten de uitgave van het oorspronkelijke gaelisch te hebben zien aangekondigd en met veel strijkages verzoekt de drukproeven, zodra ze van de pers komen, te mogen gebruiken om er een nauwkeurige vertaling van in het Frans en Nederlands te geven. Het liep echter op niets uit. De Duitse krant, waarop Bilderdijk hier doelt, is Der Neue Teutsche Merkur, waarin inderdaad een brief van James Macdonald opgenomen werd, gedateerd Oxford 25 April 1798, en gericht aan de uitgever van Ossian. In De Navorscher (1869Ga naar voetnoot3) meent P. Leendertz, dat Bilderdijk werkelijk het oorspronkelijk voor zich heeft gehad en zich ook moeite heeft gegeven dat te verstaan. Het is hem gebleken uit een handschrift van Bilderdijk van 13 bladz.Ga naar voetnoot4) met op de omslag ‘Temora. Zevende boek uit het oorspronkelijk’. ‘Het is woord voor woord vertaald. Boven de woorden staan nommers, die de orde aanwijzen waarin zij in het oorspronkelijk staan. Hier en daar vindt men enige stippen, die de plaats moeten aanduiden van woorden, die Bilderdijk niet verstond.’ Leendertz deelt er vervolgens enige proeven uit mee en geeft er naast ter vergelijking Macpherson's vertaling daarvan. Hij laat ter zake kundige lezers dan zelf oordelen in hoeverre Bilderdijk's vertaling juist en diens ongunstig oordeel over die van Macpherson gegrond is Zijn mening, dat Bilderdijk's bewering waarheid bevat, als deze zegt, dat zijn vertalingen naar het oorspronkelijk bewerkt zijn, is dus in zoverre juist, als ze slaat op het voor 1807 gepubliceerd oorspronkelijk (of wat daarvoor moest doorgaan)Ga naar voetnoot5). | |
[pagina 310]
| |
Er waren dus voor 1807 wel enige gaelische stukken in omloop en al zou Bilderdijk deze geraadpleegd hebben, hij mocht niet suggereren, dat alles naar het oorspronkelijk bewerkt was. Hetzelfde zei hij ook van zijn romances ‘De Heer van Landhorst’, ‘Almanzos en Zaide’, en ‘De Monnik’, waarbij hij de Engelse navolgingen van Percy niet zou nodig gehad hebbenGa naar voetnoot1). Waarom nu heeft Bilderdijk zo enthousiast bijna alles van Ossian vertaald? Het antwoord moet luiden: hij is gegrepen door het feit, dat Ossian de geïnspireerde dichter is, die groot ontzag heeft, die het hart raakt. Een dichter behoorde de bezielende profeet en de echo van zijn volk te zijn en dit profetische element was bij de neo-classieke schrijvers te zeer op de achtergrond geraakt. In de poëzie van de achttiende eeuw ontbrak vaak de gevoels-inspiratie. Hiertegen ontstond in het midden dier eeuw reactie. En al bleef Bilderdijk in de vormgeving van zijn Ossianvertalingen classicistisch, hij was toch door het ideaal van een natuurlijke en niet kunstmatige gevoelsuiting gepakt. Nog in 1808 verscheen zijn treurspel Kormak, spelend in Ossian's Schotland, terwijl het onderwerp aan Homerus was ontleend. De Ossiaanse wereld had op hem, als op zovele anderen, indruk gemaakt. Het emotionele subjectivisme hierin, het tot leven wekken van oude zg. barbaarse tijden zouden een der samenstellende bestanddelen gaan vormen van de Engelse prae-romantiek. Als Bilderdijk het over zijn vertalingen heeft, zegt hij, dat hij Ossian nauwkeurig en letterlijk wil volgen, mààr, voegt hij er dadelijk aan toe, ‘niet zodanig letterlijk om door onzin, door laagheden, prozaïsmen en herhalingen zonder kracht of nadruk, onverstaanbaar, aanstotelijk, ondichterlijk of vervelend te worden’Ga naar voetnoot2); z.i. is een letterlijke vertaling een vertaling waarin de ‘geest’ van het oorspronkelijk is bewaard gebleven en waarin hetzelfde effect bereikt wordt. Dan mag men gerust een uitdrukking of woord vervangen, een overgang invoegen, een overbodigheid weglaten, een verzwegen tussendenkbeeld uitdrukken, een zinsconstructie sterker makenGa naar voetnoot3). Bilderdijk blijkt zich hier dus aan te sluiten bij de in de achttiende eeuw nog veel voorkomende opvatting van een trouwe vertaling, dat ze nl. ook aangenaam om te lezen moet zijn. Vooral in de zeventiende eeuw domineerde dit beginsel van het aangename; het was de tijd van de ‘belles infidèles’Ga naar voetnoot4). Ook iemand als d'Alembert is die mening toegedaan. Hij acht het verfraaien van een vertaling geoorloofd, ja gewenst, maar met de eigen kleur van de auteur. En wie denkt hier niet dadelijk aan Le Tourneur's vertalingen van Young en Ossian? Dat dit beginsel van het aangename, van te behagen, al heel gemakkelijk in botsing kwam met het principe van een zogenaamde ‘correcte’ vertaling, deed voor Bilderdijk hier niet ter zake. In zijn Voorrede voor het eerste deel Mengelpoezy meent hij, dat van Ossian geen goed denkbeeld in een vertaling | |
[pagina 311]
| |
kàn gegeven worden. Daarvoor is het tijdsverschil te groot. Bij een ‘ruw, weinig beschaafd’ volk vinden we geen rijkdom van denkbeelden en derhalve geen woordenrijke of ‘weelderige’ stijl, zoals in de ‘Nieuwere Talen’ die over ‘een ruimere omvang van uitdrukking’ beschikken. Bij het vertalen zullen de ‘Oud-Noordlijke dichters altijd uitgebreid worden, omdat we ongelijk ruimer van stijl zijn’. Daarom waarschuwt hij ons, niet te verwachten, dat we in zijn navolgingen Ossian zullen lezen. Dat verhinderen taal- en dichtmaat; ‘maar men vergenoege zich met de geest van Ossiaan, in een Neerduitschen Dichtstijl’. Hij heeft dus niet een ‘correcte’ vertaling willen geven en dat moeten we bij een beoordeling wel in het oog houden. De Nederduitse dichtstijl krijgen we wel en voor wat Bilderdijk hier ‘geest’ noemt, zouden wij liever ‘inhoud’ zeggenGa naar voetnoot1). Macpherson, die zijn vertaling eerst in verzen had willen gieten, geeft in de voorrede der definitieve editie van zijn Poems of Ossian (1773) zich er rekenschap van, waarom hij het rhythmisch proza gekozen heeft. Hij zegt daar: ‘It is, however doubtful, whether the harmony which these Poems might derive from rhyme, even in much better hands than those of the translator, could atone for the simplicity and energy which they would lose’. Dat had hij goed gezien. En zo, vrij van de regelmaat en dwang der verzen, met hun gebruikelijke, vaak verdroogde conventionele epitheta en wendingen, zei hij op eenvoudige wijze, wat uit het hart kwam, weliswaar monotoon door dezelfde telkens terugkerende situaties en benamingen, maar toch altijd aansprekend door de gespannen uiting van een geladen gevoel, in korte, rhythmische zinnen. Macpherson's Songs hebben hun grote opgang mede te danken aan hun specifieke stijl - eigenaardigheden, waarin en waardoor ze een a.h.w. ‘nieuwe’ natuur en ‘nieuwe’ stemming weergaven en opwekten. Deze vorm en deze sentimenten waren heel weinig bekend in het Europa van ± 1760. Dit sombere, onheilspellend landschap met woeste bergen, trieste meren, verlaten vlakten met eenzame jagers en helden, peinzend over vergane glorie bij ruïnes en grafheuvels, treurende maagden in huilende winden of onder een melancholische zon of bleke maan, alles weergegeven in pathetisch rhythmisch proza, maakte indruk. Had Macpherson de zangen van Ossian gegeven in classicistische dichtmaat, in het ‘heroic couplet’, hun invloed en uitwerking zouden gering geweest zijn en Engeland's grenzen waarschijnlijk niet hebben overschreden. Bij Bilderdijk is de ‘simplicity’ van het oorspronkelijk, de karakteristieke sfeer te loor gegaan. Het typische van Ossian is niet bewaard gebleven. Zijn versificatie is daar mede schuldig aan. Hij vertaalde hoofdzakelijk in alexandrijnen, soms afgewisseld met andere maatsoorten. De alexandrijn is te zwaar voor de weemoedige, somber-droefgeestige Ossiaanse stemming. Deze straffe versvorm doet het vage, het karakteristieke van het origineel verdwijnen. Macpherson is kort en ‘afgebroken’ a.h.w. in zijn pathetisch proza; de alexandrijn is lang en zwaar. Waarom koos Bilderdijk dan dit metrum? Voelde hij dat zelf niet? In de verhandeling ‘Over Ossiaan en | |
[pagina 312]
| |
deszelfs Fingal’, geplaatst achter zijn Fingal-uitgave, beredeneert hij, waaròm hij de alexandrijn als versmaat heeft genomen. Hij acht ‘deze maat voor velerhande verscheidenheid in toon en verdeeling vatbaar, waardoor men den toon des oorspronklijks nader bijkoomt’Ga naar voetnoot1). Maar in het reeds meermalen genoemde ‘Ontwerp....’, geeft hij nog andere redenen aan. Daarin acht hij de vijf-voetige jambe het meest geschikt om Ossian's stijl weer te gevenGa naar voetnoot2), maar desniettemin kiest hij vaak de alexandrijn, zegt hij. als het onderwerp het eist en omdat deze de algemene voorkeur geniet. Ook Bilderdijk (als àlle dichters) onderging hier de invloed van de heersende poètiek en was niet altijd los van de eisen van het publiek. Als dus Willem van Doorn zich afvraagt, waarom geen van beide vertalers (v.d. Kasteele en Bilderdijk) dit hypnotische proza van Macpherson heeft weergegeven met een soortgelijk Nederlands en daarop dan antwoordt: ‘Vermoedelijk durfden ze niet. Misschien hadden ze.... zo'n idee, dat de Nederlandse lezer, gewoon aan zijn dierbare alexandrijnen, 'n vertaling in ritmisch proza niet lusten zou’Ga naar voetnoot3), dan geeft voor Bilderdijk het ‘Ontwerp’ zekerheid in dezen. In ditzelfde Ontwerp somt Bilderdijk als schoonheden van Ossian op: ‘Eenvoudigheid en Natuur, met de rijkste en vruchtbaarste dichtgeest; verhevenheid van gevoelens en innige tederheid van het hart, een allervurigste verbeeldingskracht, een welgekozen, klare en doorwrochte schikking met een altijd beeldrijke en de ware Dichter kenmerkende uitdrukking gepaard! Zie daar zoo vele groote en zeldzaam bijeenvergaderde hoedanigheden, die het hart aan zijn lezing verkleven en zonder dat het nieuwe, het ongewone en voor ons vreemde, 't geen ons in zijne onderwerpen, stijl en beeltenissen treft, onze aandacht behoefden aan te doen, hem den vriend onzer ziel en geliefkoosden medgezel onzer eenzaamheid zouden maken. En schoon wij een zekere woestheid welke hem aankleeft, niet onder schoonheden tellen, waarop hij te roemen heeft; het is echter niet te ontkennen, dat zij er, als ware 't iets prikkelends aan bijzet, waardoor zij te aantreklijker worden, en te meer belang inboezemen.’ Bilderdijk heeft dus het nieuwe, het ongewone in onderwerp, stijl en beelden gezien, maar dat was voor hem niet de hoofdzaak. We zullen zien, dat hij Ossian heeft gelezen door een classicistische bril. In die tijd werden Homerus en Ossian vaak met elkaar vergeleken en aan de laatste de kroon toegekend, zoals bv. Blair deed. De van de klassieken doordrenkte Bilderdijk is het daar mee oneens. Alweer in het ‘Ontwerp’ schrijft hij: ‘En schoon wij voor ons niet gezind mogen zijn om het zegel te hangen aan die zoo volstrekte meerderheid, welke de hoogleeraar Blair in zijne Oordeelkundige Verhandeling over die Dichtstukken hem boven Homerus en alle oude dichters toewijst....’. Nog in 1821 dicht hij, een gedicht bewerkend naar Le Brun: Neen, Homeer zij eer gegeven!
Altijd schittrend en verheven!
Maar behoed ons 't gunstig Lot
Voor de donkre Bardenzangen
Die in de onweernevels hangen,Ga naar voetnoot4)
Van een onbeschaafden Schot!
| |
[pagina 313]
| |
Zoals we reeds zeiden, de typisch Ossiaanse stemming vinden we bij Bilderdijk niet. En zoals Herder van oordeel was, dat Denis door zijn hexameters de geest van Ossian niet gevat had, zo is het ook bij Bilderdijk's alexandrijnen. Het valt niet moeilijk dit aan te tonen. Op bijna elke bladzijde komen bij hem karakteristiek-classicistische stijlelementen en woordkeus voor, die niet te verzoenen zijn met Ossian's eigenaardigheden, b.v.: How are ye changed, my friends, since the days of Selma's feast! When we contended, like gales of spring, as they fly along the hill, and bend by turns the feebly - whistling grass -Ga naar voetnoot1) Mijne vrienden! hoe zijt gij verandert sints den tijd
Van Zelmaas Feest en onzen lauwerstrijd!
Wanneer we, als 't krekeltjen in Lentegroente, zongen
Daar 't langs de heuvels vliegt en met zijn dartle sprongen
De teedre scheutjens kromt van 't flaauwkens lispend kruid,
En 's Wandlaars hart verkwikt door 't zangrig veldgeluid.Ga naar voetnoot2)
Bilderdijk heeft stereotiep-arcadische idylle-elementen ingevoegd. De gales of spring zijn vervangen door 't krekeltje met 't zangrig veldgeluid. The roaring streamGa naar voetnoot3) - de snelle vlietGa naar voetnoot4) Nathos is on the deepGa naar voetnoot5) - De dappre Nathos doolt langs 't bruisend pekelveldGa naar voetnoot6). A stream roars at his mouth. Toscar bends over its courseGa naar voetnoot7) - Ik zie een kabblend vocht voorbij haar ingang glippen,
En Toskar, die 't gezicht naar 't vlietend beekjen strektGa naar voetnoot8)
Erin of hills of grassGa naar voetnoot9) - ô Erins klaverrijke dalenGa naar voetnoot10). De laatste voorbeelden, gemakkelijk met talloze te vermeerderen, verplaatsen ons in de pastorale-sfeer der achttiende eeuw met haar traditionele woordenkeus. The souls of the heroes were sad when she raised the tuneful voice -Ga naar voetnoot11). . . . . der Heldenschaar
Gevoelt zich 't ingewand door zachten rouw bewogen,
Daar zij heur zuivre stem verruklijk hooren doetGa naar voetnoot12).
Welk een verschil: het eenvoudige, een melancholische stemming opwekkende ‘the souls of the heroes were sad’ en het conventionele ‘der Helden schaar....’ etc. Bij Ossian vinden we herhaaldelijk epitheta als: sad, dark, misty, gloomy, silent, distant, far, echoing, resounding, rustling, mighty, noble, white-bosomed, fiery-eyed, die meehelpen een stemming te suggereren. Ook de classicistische poëzie, de epische vooral, gebruikte graag versierende epitheta, maar ze waren vaak te verstandelijk beredeneerd, verstarden op den duur tot cliché's, waren niet meer doorvoeld. Ze hadden minder effect, doordat ze te talrijk waren, niet samenhingen. Dit blijkt duidelijk in Bilderdijk's bewerking. Ook bij hem een overvloed van epitheta, veel meer nog dan bij Ossian, maar een alles beheersende stemming wordt er niet door gewekt. Van herhalingen en uitbreidingen kunnen we bij Bilderdijk op elke pagina voorbeelden vinden. Met enkele moge hier worden volstaan: | |
[pagina 314]
| |
Here I mut sit alone -Ga naar voetnoot1) Ik zit alleen, alleen, in pijnigend verdrietGa naar voetnoot2).
Who lies on the beach beside me -Ga naar voetnoot3) Maar wat, wat worde ik daar in 't hellen dezer heide
Gewaar? Wie ligt daar nêer aan 's hemels rechter zij?Ga naar voetnoot4)
To Colma they give no reply. Speak to me: I am alone! -Ga naar voetnoot5)
Geen antwoord geven zijn. Geen antwoord! ach, kan 't wezen
Spreekt tot mij, spreekt! ik ben alleenGa naar voetnoot6).
Why complainest thou, as a blast in the wood; as a wave on the lonely shore -Ga naar voetnoot7) Dit gaat Bilderdijk natuurlijk opsieren en het wordt dan: Wat klaagt gij, als de wind, die huilend door de blaâren,
Het slingerende woud met zijn gejoel ontzet?
Wat vloeit ge in water weg, gelijk de zilvren baren,
Die opgeruide vloed op 't eenzaam strand verpletGa naar voetnoot8)
Long grass, which whistles in the wind -Ga naar voetnoot9) Het lange Kerkhofgras, waardoor de stormwind loeitGa naar voetnoot10).
But now the night is around sheeGa naar voetnoot11) Maar thands zweeft de aakligheid des nachtschriks om u rondGa naar voetnoot12).
Bij dergelijke regels speelde hem wel de herinnering aan de kerkhof- en ruïne-poëzie door het hoofd. Tevens hebben we hier een staaltje van zijn aandikken, van zijn sterkere gevoelsaccenten. Zijderveld heeft in zijn ‘De romance-poëzie in Noord-Nederland 1780-1830’ aangetoond, dat we ook in Bilderdijk's romancestijl sterke gevoelsuitdrukkingen aantreffen. In de periode 1795-1806 heeft deze 15 romances uit het Engels vertaald en in bijna dezelfde periode bewerkte hij alle gedichten van Ossian, behalve Temora en twee kleinere. De rijkdom van verbeelding en de vatbaarheid voor gevoelsindrukken, die zich in Ossian's stijl vooral uiten in plotselinge wendingen, inversie, onderbreking van de gang van het verhaal, komen bij Bilderdijk ook tot uiting door toevoeging van epitheta (hoewel vaak classicistisch van aard) of door uitbreiding der beelden (ook dikwijls in conventionele neo-classieke trant), b.v. The night descended aroundGa naar voetnoot13) - de avond daalde op vale vleuglenGa naar voetnoot14). Hear the voice of Calmo, when she sat alone on the hill -Ga naar voetnoot15) Hoort Kolmaas stem, verneemt heur klachten,
Terwijl ze in eenzaamheid langs 't kaalgebergte dwaaltGa naar voetnoot16)
The wind is heard on the mountain -Ga naar voetnoot17) De winden steken langs den heuvel ijslijk opGa naar voetnoot18).
Thou didst promise with night to be here -Ga naar voetnoot19) Met de avond zou hij hier in Kolmaas armen ijlenGa naar voetnoot20).
With thee I would fly from my father -Ga naar voetnoot21) Met u ware ik gereed te ontvliên,
Mijn' Vader door mijn vlucht den dolk in 't hart te drijvenGa naar voetnoot22).
| |
[pagina 315]
| |
De laatste voorbeelden tonen weer heel duidelijk, dat Bilderdijk's geest veel te vurig is om de eenvoudige en toch sterk aansprekende zinnen van Ossian's rhythmisch proza even beheerst weer te geven. Bij lyrische passages is hij in zijn element. Dan breidt hij uit, dat het een lieve lust is. In de Fingal zegt hij zich wat meer aan de tekst gehouden te hebben, daar ‘hier niets Lierzangmatigs in voorkomt, waarin onze Taal vooral meer weelderigheid in de uitdrukking vordert dan Ossiaan oorspronkelijk oplevertGa naar voetnoot1). Toch vinden we ook daar nog toevoegingen en wijzigingen genoeg. We are not foes, o Solgar! -Ga naar voetnoot2) .....wij, mijn Dierbre, haten niet:
De doodlijke Oorlogstoorts moog om ons henen rooken,
't Is Liefde, die in ons, ons beider hart, gebiedtGa naar voetnoot3).
Let my voice be heard around -Ga naar voetnoot4) Laat mijn bedroefde stem, zich horen doen in 't rond,
Dat ze in het hol gebergt van de Echoos word' vernomenGa naar voetnoot5).
Daar Bilderdijk hier geen “correcte” vertaling wilde of meende te kunnen geven, komt het er dus niet in de eerste plaats op aan na te gaan, of in zijn bewerking massa, sfeer en lijnGa naar voetnoot6) van het oorspronkelijk behouden zijn. Ook behoeven we niet allereerst te onderzoeken, of hij de elementen verstandelijke inhoud, emotionele inhoud (sfeer), stijl (geest), massa, orde (lijn), klankindruk, dramatische expressiviteit, poëtische intensiteitGa naar voetnoot7), voor zover die in het oorspr. te vinden zijn en voor zover de taal het mogelijk maakt, heeft bewaard. Wanneer we nu Bilderdijk's vertaling nog eens overzien en daarbij van de grove onderscheiding in vorm en inhoud uitgaan, dan treffen we hier classicistische en romantische elementen vaak innig verstrengeld aan. En als we verder constateren, dat Bilderdijk in zijn vormgeving hier niet boven de 18e eeuw is uitgekomen, dan mogen we de literaire traditie en de literaire sfeer, waarin het werk ontstond en groeide, niet buiten beschouwing laten. Tevens moeten we een stijlelement, dat hier sterk spreekt, naar voren brengen nl. het oratorische en daarmee bij ons oordeel in hoge mate rekening houden, want Bilderdijk blijkt vaak poëzie en welsprekendheid, zoals de oudere aesthetica dat deed, als nauw verwant te beschouwen. En als we dat zien, dan kunnen we het eens zijn met wat Heeroma eens schreef, dat Bilderdijk de traditionele vormen der Renaissance, ad absurdum gevoerd in een geniale rhetoriek, opnieuw tot de expressie van een geniale geest wist te maken’Ga naar voetnoot8). Bezielde rhetoriek dus. Dan kost het geen moeite te constateren, dat ons in Bilderdijk's vertaling van Ossian een zekere pompeusheid treft, die niet bij de zangen van de Schotse bard past; maar dat we desniettemin vinden: onmiskenbaar dichttalent, grote beheersing der verstechniek en doeltreffende taalbeheersing.
Terneuzen. Dr. J. Wesseling. |
|