| |
Uit de tijdschriften.
(Juli-Augustus).
De Gids.
Juni. W.H. Staverman wijst op de betekenis van R.C. Bakhuizen van den Brink naar aanleiding van Colmjon's biografie.
Juli. De Kroniek van het Proza door Top Naeff is gewijd aan J. van Oudshoorn's Doolhof der Zinnen, de door Victor van Vriesland ingeleide verzameling van zijn voornaamste werk, van hoog gehalte: ‘een aristocratisch boek’ van een te weinig gewaardeerde schrijver.
| |
Critisch Bulletin.
Mei. Bij de tentoonstelling ‘Gedrukt in verdrukking’ op 10 Mei 1951 hielden M. Nijhoff en Bert Bakker redevoeringen over gedichten in oorlogstijd. De teksten zijn in deze aflevering gepubliceerd. - Anthonie Donker (Met onbekende bestemming) bespreekt enige jongere dichters die in de Windroos-serie publiceren. Hij constateert dat daarin allerlei levens- en kunstrichtingen door elkaar te vinden zijn, en dat ‘een overheersende richting in de poëzie’ daarin niet te vinden is. - Onder het opschrift De tragedie van het slechte gebit beoordeelt Paul Rodenko S. Vestdijk's roman Ivoren Wachters, waarvan hij de compositie niet te zwak vindt.
Juni. S.P. Uri gaat De ontwikkeling van F. Bordewijk na, bij de herdruk van Blokken, Knorrende Beesten en Bint. - Erik van Ruysbeek (Aanvaarding van de Weemoed) beoordeelt De Hondewacht van Karel Jonckheere, waarin hij ‘zijn vers tot een zeldzame zuiverheid wist uit te puren’. - Anthonie Donker (Tussen betovering en onttovering) is zeer ingenomen met de dichtbundel De bosheks van Alfred Kossmann. - R. Blijstra beoordeelt
| |
| |
Johan Daisne's roman De man die zijn haar liet knippen (Liever ontoegankelijk dan steriel). - J. Hulsker oefent scherpe kritiek op de taal in de geprezen geschriften van Mevr. H.L.T. de Beaufort, waaruit hij staaltjes aanhaalt van onduidelijke zinsbouw, slordigheid, verkeerde beeldspraak en banale uitdrukkingen.
Juli. Anthonie Donker bespreekt Joernaal van Jorik van de Afrikaner dichter D.J. Opperman en herkent daarin een typerend motief in de Afrikaner lyriek, De gescheurde wortel van de stedeling, die zich nog verbonden voelt met de ‘boerse eenvoud die hem vreemd geworden is’. - Hendrik de Vries ziet in de dichtbundel Jacob en de Engel een Geforceerde toenadering tot de smaak van het publiek, die soms leidt tot ‘onuitstaanbare oppervlakkigheid’. - Paul Rodenko beoordeelt twee werken van Max Croiset, nl. Het Petitionnement en het toneelspel Oidipoes en zijn Moeder. - Victor Varangot ziet in Anna Blaman's Ram Horna en andere verhalen ‘verspilling van talent’ (Fragmenten doch waarvan?) - W.H. Nagel beoordeelt Fontana Maria van Kees van Bruggen als De laatste Robinson. - G. Söteman (Paradox der autobiografie) oordeelt gunstig over Het veege lijf, waarin Jacques Gans zijn ervaringen in 1942 met ‘ontwapenende eerlijkheid’ weergeeft. - K. Jonckheere ontwikkelt ernstige bezwaren tegen de zesde verzenbundel van Pieter G. Buckinx: De Verzoeking der Armoede, die z.i. door kunstmatigheid steriel begint te worden, al ontbreekt het hem niet aan gevoeligheid (Reukwerk op bloemen des velds).
| |
Het Boek van Nu.
Juni. G. Stuiveling schrijft een In memoriam Marianne Philips. - P.H. Ritter Jr. bespreekt Teirlincks Mijnheer J.B. Serjanszoon en Johan Doxa, onlangs in de Bibliotheek der Nederlandsche Letteren herdrukt. - Gerard van Eckeren beoordeelt twee boeken van Jan de Hartog: Stella en Mary, die hij wel waardeert, maar waarin hij ‘niveau’ mist. - G. Stuiveling (Een borstbeeld voor Potgieter) beoordeelt met waardering de biografie van E.J. Potgieter door Jac. Smit. - De redakteuren Ritter en Stuiveling zeggen hun tegenstrijdige mening over de weigering van een reisbeurs aan Gerard van het Reve (Rondom van het Reve). - P.H. Ritter Jr. publiceert een vraaggesprek Bij Rico Bulthuis. Daarop volgt een beoordeling van Bulthuis' roman Edmond de Wilde en de Werkelijkheid door P. Minderhout (Tweeërlei Werkelijkheid).
Juli. Gerard van Eckeren bespreekt onder het opschrift Heiligheid en Waan de roman Zuster Virgilia van Gerard Walschap. Hij meent dat de schrijver zijn hoofdpersoon oprecht als ‘heldin’ gekarakteriseerd heeft. - G. Stuiveling heeft grote verwachting van de jonge prozaist Alfred Kossmann, die met zijn roman De Nederlaag de Jaarlijkse Bekroning verworven heeft. - Hij neemt Johan Daisne in bescherming tegen de geringschatting door Lehman (Lehmann: neen man!). - Gerard van Eckeren levert een beknopte bespreking van enige Humoristen o.a. Annie M.G. Schmidt en Henriëtte van Eyk.
Augustus. P.H. Ritter Jr. vertelt biezonderheden over Een Vlaams-Hollandse schrijversontmoeting in de Abdij van Tongerloo. - Gerard van Eckeren vestigt de aandacht op Een vergeten boek, nl. de onlangs herdrukte roman van Marcellus Emants: Een nagelaten bekentenis. - J. Greshoff (Verwaarloosde Litteratuurstudie) vindt in herdrukken van Couperus na veertig jaar een aanleiding tot verwijt aan uitgevers, die goede boeken uitverkocht laten tot schade van het lezende publiek. - P.H. Ritter Jr. publiceert een vraaggesprek met Elisabeth Zernike.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
Juni. In een overzicht Triënnale van de Vlaamse Poëzie oefent Karel Jonckheere achtereenvolgens vernietigend kritiek op de stichtelijke poëzie van de oude dichter Constant Eeckels (De stralende Stoet), z.i. een ‘veelvoudige mislukking’, en op de communistische verzen van Georges van Acker, Rode Rijmen, waarin hij proeven aanwijst van ‘de verfoeilijkste bourgeoissmaak’. Weinig goeds weet hij verder te zeggen over Jozef Simons (Nagelaten gedichten), Herman van Snick (Balladen van hier beneên), Willem van Herckenrode (In Memoriam), Julia Tulkens (Zo zingt mijn Blondje), Frieda Brechts (Late Bloesem) en Tindo Hoewaer (Pastorale). De balans van de afgelopen jaren is dus niet gunstig: ‘veel van de lading is ballast’. - C.G.N. de Vooys geeft een beknopte beschouwing over Taalgebruik in Noord- en Zuid-Nederland naar aanleiding van de vraag ‘in hoeverre aanpassing werkelijk of zelfs noodzakelijk is’. Zijn konklusie luidt: Aanpassing is aanbevelenswaardig, mits niet in de zin van slaafs, kritiekloos nabootsen van het gewaande ‘meerderwaardige’. - Anton van Duinkerken eert de nagedachtenis van P.H. van Moerkerken, door een overzicht te geven van zijn vruchtbare werkzaamheid, waarbij vooral het licht valt op de romancyclus De Gedachte der Tijden, waarin “het zelfherstel van de geschiedenis” de kerngedachte vormt.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Juni. Anton van Duinkerken geeft een geknopt overzicht van het leven de werken van Johan Huizinga.
Juli-Aug. Deze aflevering brengt de volledige tekst van Paul de Smaele's kongres-rede over De Nederlandse Letterkunde op de Europese weegschaal. - Van aandoenlijke piëteit getuigt Geertje van Cauwelaert's Dankbare herinnering aan mijn vader, de vroegere redakteur van dit tijdschrift August van Cauwelaert, bekend als dichter en essayist. - J. van Mierlo geeft een uiteenzetting van zijn opvatting Over Katholieke kritiek, voorzover die afwijkt van een voorafgaande beschouwing (in het Aprilnummer) van A. Westerlinck: z.i. mag niet uitsluitend een aesthetische maatstaf aangelegd worden: kunst die op ergerlijke wijze met godsdienstige beginselen of menselijke waardigheid spot is verwerpelijk en mag b.v. niet voor een staatsprijs in aanmerking komen. - In de Kroniek van het Nederlands Proza noemt Remi van de Moortel de bekroonde roman De Weerlozen van Valeer van Kerkhove ‘een opmerkelijk debuut’.
| |
De Vlaamse Gids.
Juli. Bij het honderdjarig bestaan van het Willems-fonds wijst J. Hoste op Het Humanisme en het Willems-fonds. - In een artikel Onvrijwillige slagen onder de riem verweert R. Herreman zich tegen een aanval van L.P. Boon tegen 't Fonteintje in de Mei-aflevering van hetzelfde tijdschrift.
Augustus. Onder het opschrift Uit gemis publiceert Ed. Hoornik een voordracht over eigen werk, uitgesproken bij gelegenheid van de boekenweek 1951. - Emiel Willekens geeft een beschouwing over De sociale funktie der poëzie. - In zijn Kroniek in klein bestek schrijft M. Rutten o.a. over een dichtbundel van Fr. van Reyt (De Boeg), over vertalen van poëzie, en over Aesopeia van B.H. Vandenberghe, een overzicht van de belangrijkste problemen, die betrekking hebben op de fabelliteratuur.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LXIX, afl. 1.
G.I. Lieftinck geeft een uitvoerige beschrijving van Drie handschriften
| |
| |
uit de librije van de Abdij van Sint Bernards opt Schelt, vroeger in het bezit van J.F. Willems en door hem gesplitst, maar die ‘een zeer oude eenheid vormden.’ In Bijlagen geeft hij daaruit een aantal rijmen en rijmspreuken, die vroeger gebrekkig uitgegeven waren. - P. Maximilianus schrijft over een exemplaar van Huygens' Korenbloemen, opgedragen aan Roemer van Wesel. Daarin lagen een viertal gedichten, waarvan twee onuitgegeven. Daarbij geeft de schr. een uitvoerige toelichting. - Fr. van Coetsem behandelt De oorsprong van het Ndl. praeteritum hief. - J.J. Borger vond in de briefwisseling van de gebroeders Van der Goes overvloedig materiaal voor een interessante studie over Haags uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, als aanvulling van vroegere gegevens, onderzocht door Te Winkel en J.H. Kern.
| |
Leuvense Bijdragen XL, afl. 3-4.
G.J. Steenbergen publiceert Een onbekend referein over de armoede uit de refereinenbundel van Jan Michiels, met varianten van een Brussels handschrift. Hij maakt het aannemelijk dat Willem van Haecht als auteur te beschouwen is. - E. Galama geeft de volledige tekst van Een gheestelick spel van zinnen van Jhesus ten twaelf jaren oudt, door Robert Lawet. - Een uitvoerige studie van M. Carême is gewijd aan De mouillering in de Zuidnederlandse dialecten, toegelicht door een kaart.
| |
Neophilologus.
M. Valkhoff geeft proeven van Etymologies néerlandaises, nl. Nederlandse woorden in het Spaans. - In J.H. Scholte's artikel Robinsonades komt ook de Nederlandse tekst van Krinke Kesmes door H. Smeeks ter sprake. - A.G.H. Bachrach publiceert een studie over Sir Constantyn Huygens and Ben Johnson. Daarin wijst hij op echo's uit Johnson's werk in de gedichten van Huygens.
| |
Levende Talen.
Juni. C.A.G. Planije geeft een beknopte beschouwing Bij het ‘Verzameld Werk’ van J. van Oudshoorn. - J.J. Mak beoordeelt C. Kruyskamp's uitgave van Dichter en Spelen van Jan van den Berghe.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen XVII, afl. 4.
In deze aflevering vindt men de inaugurele rede van M. Rutten, als opvolger van R. Verdeyen benoemd aan de Luikse universiteit. De titel is: Introduction à l'histoire de la littérature néerlandaise. De rede is in drieën verdeeld. Voorop gaat een beschouwing over het begrip litteratuur. Daarna wordt de vraag gesteld: wat verstaan wij onder ‘littérature néerlandaise’? Ten slotte komt de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde ter sprake, waarbij de nadruk gelegd wordt op de noodzakelijkheid om van het kunstwerk uit te gaan en dat stilistisch te beschouwen. Opgesomd wordt dan wat tot nu toe op dit gebied in Nederland gedaan is. - In de rubriek Nederlandse Letteren bespreekt Fr. Closset met veel waardering het verzamelde proza van J. van Oudshoorn Doolhof der Zinnen, onlangs uitgegeven en ingeleid door Victor E. van Vriesland. Hij kenschetst deze bijna vergeten voortreffelijke prozaschrijver, voortgekomen uit het naturalisme van de tachtigers, als een pessimistische vertolker van ‘levensonmacht’.
| |
Mededelingen van de Klasse der Letteren van de Kon. Belgische Academie 1951.
A. van Loey geeft een overzicht De l'état actuel de la philologie néerlandaise. Hij beperkt zich daarbij in hoofdzaak tot de Zuid- en Noord- | |
| |
Nederlandse studiën, gewijd aan ‘l'évolution de la langue et des dialectes néerlandais et l'édition des textes’.
| |
Driemaandelijkse Bladen III No. 3.
Deze Juli-aflevering is een K. ter Laan-nummer, ter ere van de verdienstelijke tachtigjarige Groninger. De redaktie geeft een overzicht van zijn werkzaam leven. A.M.J. Deelman wijst op zijn verdiensten voor Groningen en het Gronings, P.J. Meertens op zijn ijver voor dialektstudie en volkskunde, Tj.W.R. de Haan stelde een Lijst van Geschriften van K. ter Laan samen. Andere bijdragen zijn o.a.M. Schönfeld's etymologie van Slochteren, Ter Laan's geboorteplaats, Taalkundige opmerkingen bij Deventer dichters uit de zeventiende eeuw door C.G.N. de Vooys. - H. Arink schrijft een vervolg van zijn Provincialismen in het Oosten en C.B. van Haeringen bestudeerde Oostelijke dialecten om de aandacht te vestigen op Merkwaardige vormen van de werkwoorden doen, gaan, slaan, staan en zien.
| |
Tydskrif vir Letterkunde I Nommer 2.
De zeventigjarige dichter en romanschrijver D.F. Malherbe wordt geeerd in een artikel van J.J. Kruger, waarin met grote bewondering een overzicht gegeven wordt van zijn onvermoeide werkzaamheid op velerlei gebied. Hij heeft namelijk ook voor het toneel gewerkt en een werk over Afrikaanse Spreekwoorde en Verwante Vorme samengesteld. De schrijver verdedigt Malherbe's stijl, waarin critici overlading en retorische pronk afgekeurd hebben. Daarin ziet hij een afspiegeling van de natuur in zijn geboorteland. - F.J. Snijman's Iets oor die estetiese geeft een van grote belezenheid en van inzicht getuigende beschouwing over het wezen van de schoonheidsleer.
| |
Libertinage.
Mei-Juni. De Gids-artikels van P. Geyl: Reacties op Ter Braak en Du Perron gaven H.A. Gomperts aanleiding tot een polemisch artikel, getiteld: Professor Geyl en het mannelijke. - Afgedrukt worden enige brieven van Multatuli aan A.H.E. Douwes Dekker, Jan's oudste zoon. - J.Th. Lehman beoordeelt J. Daisne's roman De man die zijn haar kort liet knippen.
| |
Paedagogische Studiën.
Juli-Augustus. De vernieuwing van de leraar is de titel van een lezing, door J.H. Schouten gehouden voor de leerlingen van de School voor Taal en Letterkunde (Maart 1951). Als ervaren leraar geeft hij uitstekende wenken en raadgevingen, die aanstaande en jonge leraren ter harte mogen nemen.
| |
Wending.
Juli-Aug. F.W. van Heerikhuizen geeft een beknopte beschouwing over Gerrit Achterberg als dichter van deze tijd.
| |
Museum.
Mei-Juni. Deze aflevering bevat o.a. beoordeling van de volgende boeken: C.F.P. Stutterheim: Inleiding tot de taalphilosophie door Anton Reichling; Gerrit Karsten: Honderd jaar Nederlandse philologie door A.A. van Rijnbach; C.P.F. Lecoutre: Inleiding tot de taalkunde en tot de geschiedenis van het Nederlands door A.C. Bouman; G.A. van Es: Sint Servaes Legende door P.M. Willeumier-Schalij; M. Gysseling en A.C.F. Koch: Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta door A. Weijnen; D. Bax: Ontcijfering van Jeroen Bosch door H. van de Waal.
C.d.V.
|
|