Coornhert - Bredero.
(Aendachtigh Liedt-Boeck: II).
In ‘Een gerust leven’ van Bredero wordt een gedachte ontwikkeld, die zo sterk aan Coornhert doet denken, dat ik mij afvraag, of hier van ontlening sprake kan zijn.
Coornhert heeft in de ‘Comedie van Israel’ zijn critiek gegeven op de Beeldenstorm. Israel meende niet eerder Gods gunst te kunnen verwachten of hij moest de afgoden ‘van albastere’ hebben vernietigd. Aristobolus ontraadt hem dit:
Wilt ghy den Afgoden recht uyt roeden na Gods Wet,
Vernielt den Afgoden ghemaackt door u zelfs handen
Die ghy noch vuyrich dient, u Schepper tot schanden.
Op Israels vraag, wie die afgoden zijn, antwoordt Aristobolus:
U troost opten rijckdom en u weelde kruysvluchtigh.
Breeckt eerst dees u eyghen ghemaackte Afgoden,
Die ghy boven Godt eert en betrout in noden.
Dit Afgoden stormen is elck van Gode gheboden.
. . . . . . . . . . . . . . .
Breeckt ghy dees Afgoden, Godt zal d'ander doen breken
Door zynen ghezandten en zelf zijn laster wreken.
In die trant gaat de dialoog nog enige tijd door.
Vergelijken we deze citaten nu met het bovengenoemde ‘aendachtigh liedt’ van Bredero:
Daer is genoegh dat noodigh dient vervormt.
Dijn Tempel Gods (doch geestelijck) bestormt,
Werpt d'af-Goon uyt van qua gewoont en lust.
Van lief en leed, en van gewaende rust etc.
Sulck kercke-slaen en heylich stormery
Is Christelyck en staet een yder vry:
Maer 't leecke-boeck is lang veel eer verjaeght
Als 't beelde-werck dat elck van binnen draeght.
P. Van Der Meulen.