De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Nederlandse acteurs te Gent in de 17e eeuw.Ga naar voetnoot1)De dramatische kunst der moderne tijden, geboren in de 16e eeuw in Italië met actiefste centrum het hertogelijke hof te Mantua, beleefde een nog sterkere ontplooiing in Engeland om van daar uit te stralen op het vasteland. Zo groot was de continentale belangstelling voor de Engelse reizende toneelgezelschappen en hun kunst dat ze in de periode van 1590 tot circa 1650 in de grote centra van West-Europa worden aangetroffen. Vanzelfsprekend lieten die acteurs ook sporen na in het Nederlandse taalgebied alvorens hun tochten uit te breiden tot Parijs, Frankfort of Riga. De kunst van deze ambulante spelers moet voorzeker prikkelend gewerkt hebben op de dramaturgen van eigen bodem, want Bredero maakt er reeds een toespeling op in zijn ‘Moortje’. Geen wonder dus dat de Nederlandse toneelspelers uit die tijd, aangelokt door de grotere winsten en de buitenlandse roem, het voorbeeld van hun Engelse ambtsbroeders gingen navolgen. Sedert de onderzoekingen van Dr. E.F. Kossmann en Dr. H. JunkersGa naar voetnoot2) zijn we uitstekend ingelicht over de bedrijvigheid van de twee beroemdste leiders van toneelgezelschappen uit de 17e eeuw, Jan Baptist van Fornenbergh (1624-1697) en Jacob van Rijndorp (1633-1720). Als bronnen voor de geschiedenis van deze reizende acteurs beschikken we over de archiefstukken waarin ze worden vermeld naar aanleiding van opvoeringen in de steden door hen bezocht, en verder over een aantal notariële acten waarin bepaalde verbintenissen worden aangegaan. Totnogtoe bleef het archiefonderzoek met betrekking tot Nederlandse acteurs nagenoeg beperkt tot Nederland en Duitsland. We zullen nu pogen, aan de hand van de gegevens verstrekt door het Stadsarchief te Gent, enkele leemten in hun reisroute aan te vullen. Bij het doorlopen van de stadsrekeningen treffen we reeds zogenaamde ‘Camerspelers’ aan van 1592 af, nu en dan met vermelding van individuele namen, meestal echter anoniem, zodat bij eventuele identificering we onze toevlucht zullen moeten nemen tot de conjectuur. Het zijn troepen van Spaanse, Italiaanse, Duitse, Engelse en Franse toneelspelers die te Gent voor het stadsmagistraat optredenGa naar voetnoot3). Wat de acteurs van Nederlandse nationaliteit betreft, vinden we wel enkele namen die op Nederlandse oorsprong zouden kunnen wijzen, maar het lijkt niet erg waarschijnlijk met het oog op de politieke spanning tussen Noord en Zuid na 1585. Alleen omstreeks de Vrede van Munster zal de komst van Hollanders op Vlaamse | |
[pagina 268]
| |
bodem de publieke sympathie wegdragenGa naar voetnoot1). Vooraleer nu over te gaan tot de behandeling van de verschillende plaatsen waar ‘Hollandse’ comedianten worden genoemd, moeten we erop bedacht zijn dat de termen waaronder ze voorkomen niet noodzakelijk hun nationaliteit impliceren. In de lente van 1647 treffen we voor de eerste maal ‘hollantsche comedianten’ aan in de Gentse stadsrekeningen. Betaelt de hollantsche comedianten de somme van zes ponden grooten / jn recompense van de comedie by hemlieden jn grooten ghetalle ghespeelt voor mijne heeren schepenen / by ordonnantie vanden xien maerte 1647 De datum van opvoering lag waarschijnlijk in het begin van Maart. Was het de troep van Fornenbergh? Het is niet waarschijnlijk dat hij als drie en twintigjarige reeds een compagnie acteurs zou hebben geleid; het zou echter wel de troep van Bartholomeus van Velzen kunnen zijn die in een huurcontract in Den Haag op 8 December 1646 samen wordt vernoemd met Fornenbergh, Gillis Nooseman, Abraham Sybant en Salomon Fino (I, 104-105). Op 17 April 1647 wordt in een speelcontract aangegaan te Amsterdam Fornenbergh's naam eerst genoemd, terwijl de naam van Van Velzen wordt vervangen door die van Triael Parker, een speler die sinds die datum steeds met Fornenbergh verbonden was tot in 1660. Zekerheid betreffende de identiteit van de spelers te Gent hebben we slechts in geringe mate. De volgende troep toneelspelers die ongeveer drie jaar later voor de Gentse schepenen optraden, kunnen we met veel meer zekerheid als de troep van Fornenbergh aanzien. Betaelt de hollantsche Commedianten de somme van thien ponden grooten / hemlieden bygheleyt / Ter causen vande Comedie ghespeelt hebbende voor d'heeren van het magistraet den 23en April 1650. De reisroute van de hier bedoelde compagnie in de jaren 1648-1650 ziet er als volgt uit. In Februari 1648 trad Jan Baptist van Fornenbergh en Triael Parker met zijn medewerkers op aan het hof van de landvoogd aartshertog Leopold-Willem te Brussel, en ze ontvingen 750 floreinen voor vijf opvoeringen; in Maart 1648 traden de spelers weer op in het paleis en ze keerden er terug in Februari en Maart 1649. De twee spelleiders genoten de buitengewone gunsten van de aartshertog, die in hun lot blijkt belang te stellenGa naar voetnoot2). Verder citeert H. Liebrecht een extract uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel dat als volgt luidtGa naar voetnoot3): Les maistres comédiens de la Compagnie Hollandoise estans présentement en cette ville de Bruxelles, à leur grant regret, ils ont entendu le triste deuil de cette court, cause pourquoy les remonstrants ne peuvent présenter leur très humble service pour pouvoir présenter quelques nouvelles pièces de leur théâtre. | |
[pagina 269]
| |
Tevens vragen deze spelers een paspoort om zich naar Duitsland te mogen begeven, terwijl H. Liebrecht suggereert dat het hier de troep van de beroemde acteur Floridor zou betreffen. J. Fransen heeft echter o.i. deze suggestie afdoende ontzenuwdGa naar voetnoot1). Inderdaad treffen we deze Compagnie Hollandaise aan in Duitsland, waar men hun op 30 Augustus 1649 te Hamburg weigert te laten optreden. De notulen van de Hamburgse Raad bevatten de volgende nota in het jaar 1649: ‘d.30 Aug. Brüsselsche commediant suchen Freyheit zu agiren. Wirt abgeschlagen.’Ga naar voetnoot2) In de loop van de volgende maand op 25 Sept. 1649, richt hertog Frederik III van Sleeswijk-Holstein een aanbevelingsbrief tot het Hamburgse stadsmagistraat voor een troep die blijkbaar identisch is met de ‘Brusselse comedianten’. Uit die brief lichten we de volgende passage: Wir lassen Euch hiemit in gnaden tun erhalten, das des Herrn Ertzhertzogen zu Österreich, unsers freundtlichen geliebten Herrn Oheimbs, Ld: Comoedianten, ... We treden volledig het standpunt van H. JunkersGa naar voetnoot3) bij, wanneer hij meent dat we hier met de troep van Fornenbergh te doen hebben. Immers, - en dit is een omstandigheid die door H. Junkers niet wordt aangehaaldGa naar voetnoot4), - de gunsten die Fornenbergh en Triael Parker vanwege aartshertog Leopold-Willem genoten hebben, laten ons toe te veronderstellen dat de leiders aan die hoge bescherming een dergelijke waarde hebben gehecht, dat ze in de periode 1648-1656 herhaaldelijk hun troep bedachten met een naam die aan hun beschermer herinnerde; vandaar dan ook de benaming van de spelers in de boven geciteerde brief. Ondertussen bereizen de comedianten het omliggende gebied om hun voorstellingen te Hamburg aan te vatten op 31 October. Van dat ogenblik is er niets meer van hun tochten bekend, maar ze trokken waarschijnlijk naar de Lage Landen terug om in April 1650 te Gent op te treden. Ze werden gunstig onthaald door het Gentse stadsbestuur, wat de hogere betaling verklaart die de spelers ten deel viel. Het volgend jaar treffen we weer dezelfde troep te Gent aan. Betaelt d'hollantsche Commedianten de somme van thien ponden grooten hemlieden bygheleyt / Ter causen zijlieden hebben vertoocht anden Collegie d'eerste commedie / ordonnantie van i februari 1651 De benaming ‘hollantsche Commedianten’, hoewel tamelijk vaag, dekt toch geheel de term ‘Compagnie Hollandaise’ die te Brussel wordt gebruikt, en het feit dat op 26 Juli 1656 de ‘Compaignie Comedianten vanden Prince van Oraingen’ (1651-52, f. 147 ro) samengesteld uit Franse toneelspelers een opvoering gaf, verschaft ons een voldoende onderscheid in de benaming om het als quasi zeker te beschouwen, dat de vroeger geciteerde rekeningen werkelijk op Hollanders betrekking hebben. | |
[pagina 270]
| |
Een interessante en heel wat duidelijker vermelding vinden we in de stadsrekeningen van 1656-57. Betaelt de nederduitsche Commedianten de somme van thien ponden grooten hemlieden bijgheleijt ouer t'eerste vertooch aen de heeren van den collegie ghedaen, ordonnantie vanden xxxvii october 1656 De identiteit van deze troep laat weinig twijfel. Hoewel de positie van Fornenbergh tijdens zijn minderjarigheid onduidelijk is, - op 30 Maart 1638 is hij in dienst van Isaak van Boekhoven, - blijkt uit een acte van 23 Mei 1643 dat Adriaen van den Bergh, Pauwels Pierson, Pieter de Wolff, Triael Parker en L.J. van Somergem zich ‘Nederduitsche Commedianten ofte Nederlantse Bataviers’ (I, 103) noemen, en vermits we uit de toelating tot spelen van 17 November 1679 weten dat J.B. van Fornenbergh als het ‘opperhoofd van de nederduitse comedianten’ (I, 115) wordt beschouwd, kunnen we gerust aannemen dat de Gentse stadsrekening de troep van Fornenbergh en Triael Parker bedoelt. Immers, deze twee voorname spelleiders die samen optraden te Brussel noemden zich op een bepaald ogenblik van hun toneelcarrière ‘Nederduitse’ acteurs. Op 14 Juli 1653 treffen we Fornenbergh nog aan te DanzigGa naar voetnoot1), en zijn troep noemt zich de ‘Ertzherzogks Leopoldi bestalte Comoedianten’, aldus aan het feit herinnerend dat ze enkele jaren vroeger de gunsten van aartshertog Leopold-Willem mochten genieten. De reden nu waarom Jan Baptist van Fornenbergh zijn spelers niet meer benoemt naar de hoge beschermer ligt voor de hand: in Mei 1656 werd aartshertog Leopold-Willem als landvoogd vervangen door Don Juan, een bastaard van Philips IV, zodat bij het optreden te Gent in October 1656 de spelleiders wel verplicht waren terug te grijpen naar een vroegere benaming, omdat het geen zin meer had zich te beroepen op de bescherming van iemand die in ongenade was gevallen. Dat het werkelijk Fornenbergh's troep was die in 1656 te Gent speelde, moge nog verder waarschijnlijk zijn omdat hem in Januari 1656 te Den Haag de vergunning werd geweigerd om tweemaal per week op te treden (I, 105). Het jaar 1658 was dan een keerpunt in het leven van deze beroemde acteur. Na een betrekkelijke rijkdom te hebben verworven, vestigt hij zich voor enkele jaren te Den Haag waar hij zich in 1660 een eigen theater aan de Denneweg laat bouwen, bekend onder de naam van ‘Haagsche Schouwburch’, een benaming die van betekenis zal blijken te zijn voor de verdere identificatie van nog te behandelen acteurs uit de Gentse stadsrekeningen. In 1660 geven weer twee groepen Hollandse acteurs, die we vooralsnog niet kunnen thuiswijzen, een stuk uit hun repertoire aan de Gentse schepenen ten beste. In dit jaar werd de stad druk door de comedianten bezocht, want naast verschillende individueel genoemde spelers, traden de acteurs van Mademoiselle d'Orléans tweemaal op, namelijk in Juni en JuliGa naar voetnoot2). Betaelt d'hollantsche Commedianten viii l.g. ter causen van het eerste vertooch ghedaen ande heeren vanden Collegie by ordonnantie vanden 4en 9 bre 1660. | |
[pagina 271]
| |
Gezien de betaling geringer is dan voor hun collega's enkele jaren geleden, gelden deze inschrijvingen minder belangrijke troepen. Het kan onmogelijk op Fornenbergh slaan, daar hij in 1660 druk bezig was met het oprichten van zijn schouwburg en te kampen had met allerlei moeilijkheden, waaronder vooral de omstandigheid dat bepaalde toneelspelers hun contract verbraken om in Amsterdam op te treden (I, 109). Drie jaar later vermelden de stadsrekeningen weer tweemaal Hollandse acteurs. Betaelt dhollantsche commedianten de somme van thien ponden grooten ouer t'ierste vertooch bij hemlieden aen myne heeren Schepenen ghedaen volghende de ordonnantie vanden xxx january 1663 Hoewel we de identiteit van deze spelers zullen moeten gissen, lijkt het ons toch niet onwaarschijnlijk dat de troep van Januari 1663 wel onder de leiding van Fornenbergh zal gestaan hebben, want hij was het jaar tevoren weer zwerftochten begonnen, en speelde in Maart 1663 te Dordrecht (II, 3). Het feit dat ze het dubbel werden betaald van hun ambtsbroeders in Februari 1663, laat tevens de veronderstelling toe dat het een aanzienlijke acteurstroep geldt. Meer zekerheid hebben we voor de eerste van twee troepen die in 1664-65 aangetroffen worden. Betaelt die vande Compagne van het Schouburch de somme van twaelf ponden grooten ter causen van zeker vertooch by hemlieden ghedaen ende heeren van collegie volgende der requeste & ordonnantie vanden xxn 9 ber 1664 Hoewel de eerste rekening een op het eerste zicht vage benaming aan de acteurs geeft die niets bepaalt omtrent hun nationaliteit, mogen we op grond van de betaling weer aannemen dat de eerst opgetreden troep de aanzienlijkste is. De rekening specifieert dat het comedianten van het ‘Schouburch’ waren; welnu Fornenbergh zal natuurlijkerwijze voor zijn troep aanspraak maken op de titel van ‘Comedianten van de Haagse Schouwburg’, zodat de bewuste vermelding in de rekeningen wel moeilijk op iets anders kan slaan dan op de acteurs geleid door Jan Baptist. In 1664 vat Fornenbergh trouwens zijn verre reizen doorheen Noord-Europa aan (II, 9) en zijn aanwezigheid wordt te Altona bij Hamburg in 1665 vastgesteldGa naar voetnoot1). Trouwens er is niets in de gegevens van J.A. Worp, E.F. Kossmann of H. Junkers, waaruit zou | |
[pagina 272]
| |
blijken dat de hier bedoelde acteurs in November 1664 elders waren. Door een gelukkige vondst van E.F. Kossmann (II, 9) zijn ons de namen van de toneelspelers bekend die Fornenbergh op zijn tochten begeleidden. Ze komen namelijk voor in een gezondheidsattest uit het Gemeentelijk Archief te Den Haag (Residentieboeken R.A., Nr. 379 fol. 17), gedateerd 21 October 1664. Het zijn Fornenbergh's echtgenote Helena Heusen en hun vier kinderen, Triael Parker, Salomon Fino en Jacob van Rijndorp met hun respectievelijke echtgenoten, verder Gillis Noozeman, Renaclis van Fornenbergh, Jan Boudesteyn en Daniel Loodewicx. Wanneer we de data van de rekening en het gezondheidsattest confronteren, zou daaruit mogen blijken dat Gent het eerste doel van de comedianten van de Schouwburg te Den Haag is geweest, er liggen namelijk een dertigtal dagen tussen de twee. De benaming die in de Gentse stadsrekening voorkomt kan moeilijk anders verklaard worden dan met betrekking tot Fornenbergh, gezien de namen van andere reizende toneelgezelschappen ons genoegzaam bekend zijn door het werk van J. Fransen. Een van de in het gezondheidsgetuigschrift genoemde spelers keerde trouwens terug naar Gent enkele jaren later, want Daniel Loodewicx wordt in 1671-72 in de rekeningen vermeld. We moeten zeven jaar wachten vooraleer de globetrotter Jan Baptist van Fornenbergh terug Gent bezoekt. Betaelt de Comedianten van sijne Majesteit van Sweeden de somme van zes ponden grooten hemlieden bijgheleijt ouer het eerste vertooch by hemlieden ghedaen an mijne heeren Schepenen volghens de requeste ende ordonnantie vanden xxjen nouember 1671 Welke reizende acteurs konden in November 1671 aanspraak maken op de aanmatigende titel ‘Comedianten van Zijne Majesteit van Zweden’? Hoewel er in de zeventiende eeuw toneelspelers waren die optraden als ‘Comedianten van de Koningin van Zweden’, in dienst van koningin Christina van Zweden die na haar troonsafstand in 1654 tijdelijk te Brussel verbleef, kan het alleen uit hoofde van de benaming al te Gent in 1671 onmogelijk haar troep zijn. Verder werkte deze troep slechts tussen 1655-60 en was hij samengesteld uit Franse toneelspelersGa naar voetnoot1), die, naarmate de moeilijkheden met Frankrijk vergrootten, veel minder de gunst der openbare overheden zullen hebben genoten. Derhalve moet het hier een andere acteursgroep gelden en betreft het hier nogmaals de acteurs geleid door Fornenbergh. Hoe verklaren we nu de benaming? In de bibliotheek van Wolfenbüttel bevindt zich een toneelaffiche met betrekking tot opvoeringen door de ‘Comedianten van Zijn Koninglijke Majesteit van Sweden’ te Hamburg, en daar die affiche moet gedateerd worden in 1676Ga naar voetnoot2), kunnen we op grond van het gespeelde stuk dat tot het repertoire van Fornenbergh behoorde, gerust aannemen met deze spelleider te doen te hebbenGa naar voetnoot3). Laten we daarom de reisroute volgen voor zover het mogelijk is, om aan te tonen hoe het kwam dat Fornenbergh zijn troep met die hoge bescherming sierde, en hoe zijn bezoek kan ingeschakeld worden in de vastgestelde etappen van zijn loopbaan. Nadat Fornenbergh in November | |
[pagina 273]
| |
1664 Gent verliet, trad hij op in Altona bij Hamburg in 1665, te Riga (Februari en Maart 1666), en trok van daar naar Stockholm waar hij door koningin Leonore, de echtgenote van Karel XI in Mei 1666 voor een jaar in dienst genomen werd, en waar Fornenbergh een eigen schouwburg mocht oprichten. Van Stockholm vertrok onze reiziger terug naar Hamburg en voerde er o.a. twee toneelstukken op in Juni 1667, waarvan de titels ons bewaard zijn in het dagboek van de Zweed Urban Hjärne. Het zijn ‘Den grooten Tamerlan’ (Amsterdam, 1657) door J. Serwouters en ‘Voorzigtige Dolheit' 'door Joris de WijzeGa naar voetnoot1). In Nov. 1667, Jan. 1668 en Sept. 1669 was Fornenbergh zeker in Den Haag, en in 1670 wordt de ‘Schouwburg’, - d.w.z. Fornenbergh's troep, - genoemd in het Dichtkunstig Onderzoek en Oordeel over het Tooneelspel zonder Tooneelspel (Amsterdam, 1670), wanneer we het tenminste op hem mogen betrekken (I, 112-113). In 1671 vinden we onze onverbeterlijke zwerver-acteur in Leiden. In Den Haag echter, moet er tweedracht onder de acteurs zijn ontstaan, want er vormt zich een andere groep die zich blijkbaar van de leider afscheurt. Onder de afgescheurden kunnen we noemen: Salomon Fino, Renaclis van Fornenbergh, Hermanus Bosch en Hendrik Rossingh (I, 113). Vandaar ook dat Fornenbergh zich in de tweede helft van 1671 naar Vlaanderen begaf om daar zijn geluk te beproeven en in November te Gent optrad. Zoals voorheen betitelde hij zijn troep met een naam die aan de hoge bescherming van het koninklijk huis van Zweden herinnerde. De betaling die de spelers ten deel viel, 6 pond, tegenover vroeger 10 pond, kunnen we verklaren uit het feit dat de troep was gedund door de moeilijkheden die waren ontstaan in 1670-71, nog verergerd doordat Fino aan zijn vrouw Anna van Fornenbergh de volmacht gaf een proces tegen zijn schoonbroer Jan Baptist in te spannen op 12 Juli 1671. Interessant met betrekking tot de onderlinge moeilijkheden gerezen in de schoot van Fornenbergh's gezelschap, is derhalve de inschrijving in de stadsrekening van volgend jaar. Betaelt n Lodewijcx ende consorten Comedianten de somme van iiii L. ouer het eerste vertooch by hemlieden ghedaen aen mijne heeren schepenen volgens de requeste ende ordonnantie vanden xix July 1672 De orthographie van de naam van de leidende acteur is o.i. voldoende gelijkend op die van Daniel Loodewicx uit het gezondheidsgetuigschrift van 1664, om te besluiten dat het hier dezelfde persoon geldt. Ook Loodewicx had zich dus blijkbaar onafhankelijk gemaakt van zijn vroegere meester; wie zijn metgezellen waren valt natuurlijk niet uit te maken, in elk geval was zijn troep minder aanzienlijk, wat blijkt uit de vergelijking met de betaling van vorig jaar. Van Loodewicx is verder alleen de naam bekendGa naar voetnoot2). Meer dan een jaar later traden nog Hollanders op, maar ongelukkig verschaft de stadsrekening ons niet de geringste aanduiding omtrent hun identiteit. Betaelt de hollantsche Commedianten de somme van vier ponden xvj s.g. ouer het eerste vertooch by hemlieden gedaen aen myn heeren Schepenen volgens de requeste ende ordonnantie vanden xiii 9bre 1672 | |
[pagina 274]
| |
Na verloop van drie jaar komt weer iets definitiefs aan het licht. Betaelt de Commedianten vanden hertoch van holstijn de somme van vier ponden grooten hemlieden bygheleyt ter causen van d'eerste mael ghespeelt thebben voor mijne heeren Schepenen volgens de requeste ende ordonnantie vanden 22 January 1675 Het geldt hier nogmaals de troep geleid door Fornenbergh, die blijkbaar een voorliefde heeft om zijn acteurs telkens met nieuwe veren te tooien. De nieuwe benaming zal, zoals vroeger, samenhangen met de recente reizen door het gezelschap ondernomen. Waar Fornenbergh in 1674 verbleef vernemen we uit een brief van de Italiaanse graaf Lorenzo Magalotti bewaard in het Staatsarchief te Venetië. De graaf vertoefde van Juni tot September 1674 te Stockholm, en schreef in een brief gericht tot het hof te Florence, gedateerd 4 Augustus 1674, dat de koninklijke familie zich, naar aanleiding van de feestelijkheden ter ere van het bezoek van de hertog van Holstein-Gottorp, naar de koninklijke schouwburg ‘De Leeuwenkuil’ begaf om er een vertoning van de Hollandse comedie bij te wonen. Hoewel de naam van Fornenbergh niet wordt genoemd, hebben de toneelhistoriciGa naar voetnoot1) de uitvoerders toch beschouwd als geleid door Jan Baptist van Fornenbergh. In dit relaas vinden we dus reeds een eerste aanknopingspunt voor de verklaring van de benaming die we vinden in de stadsrekening. Verder worden de relaties die Fornenbergh met de hertog van Holstein onderhield, nog bewezen uit het feit dat de spelleider zijn contracten-medespelers Arnold Emmerich en Harmanus Koning in het begin van 1674 bij de hertog aanklaagde wegens contractbreukGa naar voetnoot2). Men zal zich tevens herinneren dat reeds in 1649 Fornenbergh betrekkingen had onderhouden met het hof van Sleeswijk-Holstein, zodat het voor de hand ligt dat, getooid met de eer voor adellijke personen te mogen optreden, Fornenbergh zijn acteurstroep zal uitgeven als ‘Comedianten van den Hertog van Holstein’. Immers, hij moet Stockholm nog verlaten hebben in de winter van 1674, en zo mag zijn optreden te Gent in Januari 1675 als praktisch zeker worden beschouwd. Tussen de twee opvoeringen te Gent in Januari en April, reisde Fornenbergh nogmaals naar Hamburg waar hij op 15 en 19 Maart gevonden wordtGa naar voetnoot3). Het feit dat de data precies kloppen en de benaming wordt verklaard, wijst er op dat we op het juiste spoor zijn. In Januari 1677 worden weer ‘commedianten’ betaald (1677-78, f. 174 ro), maar ongelukkig wordt elke aanduiding, die identificatie zou toelaten verzwegen, zelfs de nationaliteit wordt niet gespecifieerd. We zullen nu een twintigtal jaren moeten wachten alvorens nog iets over Hollandse toneelspelers zal opduiken in de Gentse stadsrekeningen. Het was een moeilijke politieke periode voor de Vlaamse gewesten, bestendig be- | |
[pagina 275]
| |
dreigd door de Franse legers van Lodewijk XIV. In 1694 echter, treffen we Jacob van Rijndorp, de bekende directeur der Haagse en Leidse schouwburgen en ook bekend blijspeldichter, in de Gentse stadsrekeningen aan. Betaelt aen Jaecob van Rijndorp Meestere vande Commedianten de somme van zes ponden t.s. grooten ter causen van verthoont te hebben haerlieder eerste commedie voor D'heeren van het magistraet par ordonnantie van ixen 9bre 1694 Jacob van Rijndorp's reis in België, die reeds door E.F. Kossmann, I, 130-31 als zeer waarschijnlijk werd geacht, wordt hier nu door de documenten gestaafd. Kossmann achtte die reis waarschijnlijk op grond van het feit dat Van Rijndorp's dochter Isabella op 26 October 1695 te Gent werd geboren; en ook omdat de beroemde acteur Maarten Corver in zijn Toneelaanteekeningen (1786) bericht dat Van Rijndorp het blijspel De Geschaakte Bruid gedurende zijn reis door Brabant had geschreven (I, 130). Inderdaad zijn er in dit stuk talrijke plaatsen waaruit blijkt dat de schrijver goed op de hoogte was van de toestanden in de jaren 1680-90; er wordt bijv. de draak gestoken met Franse complimenten en er bevindt zich een interessante toespeling in op de opera te Brussel in de eerste scene van het eerste bedrijf, waaruit zonder twijfel blijkt dat Van Rijndorp langere tijd te Brussel verbleef. Het is daar trouwens dat hij zijn vrouw zal leren kennen. Van Rijndorp die in dit stuk waarschijnlijk in de rol van Krispyn optrad, zegt hier door de mond van dit personage: De Brusselsche Op'ra? foei! dat is een slechte zaak, Dit is werkelijk de taal van iemand die de opera heeft bezocht, en die voelt dat hem door de opera wordt concurrentie aangedaan. Het is wel eigenaardig dat er bijna een verschil van een jaar ligt tussen de datum van de Gentse stadsrekening en de geboorte van de dochter van de acteurleider. We moeten ofwel veronderstellen dat Van Rijndorp tweemaal door Gent trok, ofwel dat November 1694 een schrijffout is voor Nov. 1695, hetgeen zeer onwaarschijnlijk is. E.F. Kossmann had de geboorte van Isabella vastgesteld aan de hand van de huwelijksacte; we hebben echter ook de geboorteinschrijving gevonden in de parochieboeken van Sint NikolaasGa naar voetnoot2), waar als getuigen worden vernoemd, Daniel Franciscus del | |
[pagina 276]
| |
Campo en Isabella des Chellaliart, wellicht medespelers uit Van Rijndorp's troep. De naam van de tweede getuige is slechts onduidelijk leesbaar. Hiermee zijn we aan het einde van de gegevens gekomen die het Gentse stadsarchief oplevert; dank zij het feit dat de acteurs optraden voor de schepenen en de voorname burgers van Gent, werd telkens nauwgezet door de stadsklerken genoteerd wanneer hun betalingen werden gedaan en zo hebben ze ons interessante inlichtingen aan de hand gedaan. Voorlopig weten we nog weinig over de opvoeringen die elders in de Vlaamse gewesten werden gegeven; immers het lijkt toch waarschijnlijk dat deze reizende spelers die we te Gent hebben ontmoet, ook wel in andere centra sporen zullen hebben achtergelaten. Laten we hopen dat verdere gegevens aan het licht zullen komen, die de leemten in hun reisroute zullen kunnen aanvullen.
Gent. W. Schrickx. |
|