Faciat.
Als znw., in de tautologische verbinding voorstand of faciat komt dit woord voor in een beschrijving, door de bouwmeester Justus Vingboons gegeven van het door hem ontworpen Trippenhuis te Amsterdam, die aangehaald werd op de omslag van de Mededelingen van de centrale commissie voor onderzoek van het volkseigen, van October 1949. Men denkt aanstonds aan het franse façade, maar dit blijkt zelf een 16e-eeuwse ontlening te zijn aan het Italiaans, waar het facciata luidt. Hiermee komt de vorm van ons woord beter overeen. Men moet het plaatsen in de kring van de italiaanse terminologie betreffende bouwkunst, schilderkunst enz., waartoe ook het vroeger (N.Tg. 42, p. 138) door mij besproken basterdleven (basso rilievo) behoort. De klemtoon moet gelegen hebben op het einde: faciát, de uitspraak zal geweest zijn [faʃ1at].
L.C. Michels.