De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
De rederijkerskamer te Vilvoorde.
| |
[pagina 257]
| |
gedragen. In deze belangrijke bron noemen de Vilvoordse rederijkers hun kamer immers niet alleen Goubloem, maar ook Tgoutbloemken, dus met tGa naar voetnoot1). En dit is geen alleenstaand feit, want in de akte van 24 Augustus 1524, het oudste officiële document betreffende deze kamer, zal men de schrijfwijze Goutbloem nog tweemaal aantreffenGa naar voetnoot2). Dit noopt ons tot de conclusie, dat de spelling van de naam van deze kamer, zoals overigens wel te verwachten was, geenszins vaststond, dat men nu eens Goubloem, dan weer Goutbloem schreef, en dat er bijgevolg geen reden is om thans nog ‘Goubloem’ te blijven schrijven.
Een der merkwaardigste gebeurtenissen uit de geschiedenis van de Vilvoordse kamer was ongetwijfeld de inrichting van het rederijkersfeest van 1560. Het is evenwel onjuist deze wedstrijd een landjuweel te noemen, zoals Dr. Verheyden doetGa naar voetnoot3). In twee verschillende bronnen staat dit feest immers genoteerd als een haagspelGa naar voetnoot4), terwijl het overigens helemaal niet beantwoordt aan de vereisten van het landjuweel. Evenmin is het juist dat de Antwerpse Violieren in Februari 1560 hun Vilvoordse kunstbroeders ‘in het gedrang’ gebracht zouden hebben, om zelf de toelating voor hun beroemd geworden landjuweel te bemachtigen. Zover wij weten hebben de Violieren ook nooit de aandacht van Margaretha van Parma gevestigd op het feit, dat de inrichting van het Vilvoordse feest ‘in strijd (was) met de traditie’Ga naar voetnoot5). De Antwerpse magistraat heeft zijn verzoek om toelating voor het landjuweel van 1561 kracht bijgezet met er op te wijzen: 1o dat hij verplicht was een landjuweel in te richten; 2o dat hij de organisatie van de wedstrijd niet langer kon uitstellen, aangezien het vrede was, en de Vilvoordenaren ook wel een feest konden inrichten; 3o dat verscheidene steden de Antwerpenaren verweten, dat Vilvoorde wél een wedstrijd kon inrichten, dus dat zij het ook maar moesten kunnen; 4o dat, ten slotte, in bedoeld jaar nergens anders in Brabant een landjuweel betwist zou worden, zodat er wat dat betreft geen bezwaar kon zijn tegen de inrichting van het landjuweel te | |
[pagina 258]
| |
AntwerpenGa naar voetnoot1). Ziedaar de hoofdlijnen van de weinig luciede Franse tekst. Het is duidelijk dat deze behendige, maar volstrekt onschuldige taktiek geen verdenking werpt op de Goudbloem van Vilvoorde, en deze kamer nooit in gevaar kon brengen, te meer daar de wedstrijd van 1560 officieel toegelaten wasGa naar voetnoot2). Indien deze handelwijze iemand in het gedrang bracht, dan was het de regering, die het octrooi verleend had, en niet de rederijkerskamer, die het had aangevraagd. Zelfs in louter rhetoricaal verband gezien was de inrichting van het Vilvoordse feest van 1560 geenszins in strijd met de traditie. Vilvoorde had weliswaar in 1541 te Diest slechts een tweede prijs gewonnen, en was dus strict genomen niet verplicht tot de inrichting van een nieuw landjuweel. Maar het reglement van het landjuweel betekende niet, dat daarnaast geen àndere toneelwedstrijden ingericht mochten worden. Waarom zou men anders het haagspel gecreëerd hebben? Zo werd te Brussel in Januari 1529, dus binnen de landjuweel-periode 1515-1561Ga naar voetnoot3), nog een toneelwedstrijd georganiseerd die geen uitstaans had met het landjuweelGa naar voetnoot4). Van de door Dr. Verheyden veronderstelde traditie treft men overigens niets aan in de inlichtingen, die een tijdgenoot zelf over het haagspel gegeven heeftGa naar voetnoot5).
Veel geluk schijnen de Vilvoordse cameristen niet gehad te hebben op de wedstrijden. Na hun tweede prijs op het landjuweel te Diest in 1541 zijn zij er in de 16e eeuw niet meer in geslaagd nog een onderscheiding te bemachtigenGa naar voetnoot6). In verband met deze kwestie is het echter onjuist het haagspel van 1560 en het Brusselse feest van 1561 te rekenen tot de wedstrijden waaraan Vilvoorde deelnamGa naar voetnoot7). Op de Vilvoordse wedstrijd van 1560 kon de Goudbloem bezwaarlijk een prijs winnen, omdat zij hem zelf had ingericht. Ook het feest ter ere van de opening van de vaart Brussel - Willebroek, in October 1561 te Brussel gevierd, komt in dit opzicht niet in aanmerking, omdat het nu eenmaal geen rederijkerswedstrijd was. Er is immers wel sprake van prijzen voor de versierde schepen, waarvan Vilvoorde er trouwens een gewonnen heeft, maar niet van onderscheidingen voor het opgevoerde toneelwerkGa naar voetnoot8). Per slot van rekening behaalde de Vilvoordse Goudbloem dus alleen geen prijs op het Antwerpse landjuweel van 1561 en het haagspel dat in 1565 te Brussel werd gehouden. Nu is dit verschijnsel in se niet zó bevreemdend, | |
[pagina 259]
| |
dat men het zou moeten wijten aan een speciale omstandigheid, zoals het edict van 26 Januari 1560 tegen de rederijkersGa naar voetnoot1). Een kamer die in 1541 eens een prijs gewonnen heeft, moet niet noodzakelijkerwijze dezelfde eer genieten in 1561 en 1565. Hoeveel gewone factoren zijn er niet, die dit gebrek aan geluk twintig jaar later, kunnen verklaren? Overigens vergete men niet, dat het bedoelde edict niet alleen voor de Vilvoordse Goudbloem, maar voor alle rederijkers gold, zodat allen in gelijke mate benadeeld waren - indien hier van benadeling sprake kan zijn. Dat men na 1565 in de 16e eeuw niets meer hoort van de Vilvoordse kamerGa naar voetnoot2), is evenmin opmerkelijk. 1566 was immers het jaar van de beeldenstorm, en de kommervolle periode die daarop volgde was allesbehalve geschikt voor rhetoricale feestelijkheden. Dr. G. Jo Steenbergen. |
|