Zonder ons in algemene problemen te verliezen, doen we beter een paar praktische toepassingen te maken uit het kostbaar materiaal van Curtius. Waar hij ons meedeelt, hoe Hieronymus de Bijbel ook als literatuur waardeerde (80), denken we aan Vondel, die terloops de gewijde literatuur met de ongewijde vergeleek, zoals Chateaubriand het stelselmatig heeft gedaan, waardoor Victor Hugo en Multatuli en Nietzsche en zoveel romantische schrijvers een bewust ontzag voor de schoonheid van de Schrift leerden voelen.
‘De weereld is een speeltooneel.
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel’ (W.B. III 512).
Deze regels van Vondel herinneren niet alleen aan Shakespeare, wat al eerder is opgevallen, maar delen in een erfelijke gemeenplaats, die bij Ronsard zo klinkt: ‘Le monde est un théâtre, et les hommes acteurs’ (148).
Een Engels geleerde heeft een studie geleverd met de poëtische titel The Soul in the Kiss, om in de wereldliteratuur het platonisch motief na te gaan van de ziel, die op de lippen van een stervende wordt opgevangen (294). Dit gegeven kent ons land uit Vondels sonnet op Roscius, waarvan de Hooftiaanse terzinen aan een barokke omhaal, als het geen vaderlandse omslachtigheid betekent, toegeven in deze trant:
‘Zij zuchte: och lief, ik zwijm. ick sterf. ik ga te gront.
Hij sprak: schep moed, mijn troost, en ving in zijnen mont
Haar' adem, en haar ziel. zij hemelde op zijn lippen.
Hij volght haar bleecke schim naar 't zaligh paradijs.
Vraagt yemant u naar trou, zoo zeg: zij vroos tot ys,
En smolt aan geest, en hij ging met haar adem glippen’ (W.B. II 481).
Nu Erasmus in onze dagen hard gevallen wordt om zijn beschouwing van het Christendom als ‘philosophia Christi’, waartegen Luther dan wordt opgeroepen, weet Curtius deze verering voor de wijsheid, die in het Evangelie besloten ligt, te herleiden tot Kerkvaders (217f.), waarmee Grotius en Vondel tegelijk gedekt worden.
Niets nieuws onder de zon, zo besluit de lezer haast op elke bladzij. Heet de reeks A-saga, E-legende, O-sprook gewoonlijk een grap zonder gehalte (ofschoon er een uitloper van de romantische liefde voor assonantie in steekt), dan zijn we verrast te merken, dat de leermeester van Pindarus al gedichten zonder s-klank maakte en dat het spel van kunstigheden als vingeroefeningen voor de kunst eeuw in eeuw uit werd doorgezet, tot er een Spaanse romance zonder o verscheen (284). De rederijkerij is een beetje ouder en menselijker dan we dachten, omdat de historische wetenschap ons eenzijdig het biezondere en niet het algemene, dus het kleine en niet het grote liet zien. Het verbaast dan ook weinig, dat Curtius het voor Góngora en Gracián opneemt, waarbij de papieren van Huygens evenals die van de door een artistieke Grierson weer uitgegeven Donne meteen stijgen. De schrijver betrekt onze tijdgenoten regelrecht in het geding, want de beoordeling van het verleden volgt nu eenmaal de smaak van het ogenblik. ‘Was ist das Lebenswerk eines James Joyce anderes als ein riesiges manieristisches Experiment? Das Wortspiel (pun) ist einer seiner tragenden Pfeiler. Wieviel Manierismus ist in Mallarmé, und wie nahe berührt er sich mit dem Hermetismus heutiger Poesie!’ (302f.). Of zou deze laatste opmerking onze eigen letterkunde helemaal niet raken? In ieder geval toont Curtius zich opnieuw een man van begrip, die zijn overgrote kennis met oordeel en smaak levendig weet te verwerken, zodat hij ons doorlopend te denken geeft.
Gerard Brom.