De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Bloemlezing uit Hadewijch's werken.De door de oorlogsjaren onderbroken Bibliotheek der Nederlandse letteren zal tot vijftig delen aangevuld worden. De onlangs verschenen keuze uit Hadewijch's werken kon aan niemand beter toevertrouwd worden dan aan Prof. Van Mierlo, die door veeljarige, diepgaande studie er zozeer mee vertrouwd is en de standaarduitgave verzorgdeGa naar voetnoot1). In een uitvoerige, doorwerkte Inleiding (blz. 1-42) behandelt hij achtereenvolgens De tijd waarin zij leefde, haar leven, haar werk, haar leer en haar kunst. De bloemlezing is gedaan uit de Visioen, de Brieven, de Strophische Gedichten en de Overige Gedichten. Terecht is de oorspronkelijke taal en spelling zuiver weergegeven. In voetnoten worden woorden, taalvormen en zinswendingen opgehelderd. Deze uitgave is een verdienstelijke poging om een bredere lezerskring bekend te maken met een van de belangrijkste auteurs uit onze Middeleeuwse letterkunde. | |
[pagina 120]
| |
Handelingen van het een en twintigste Nederlandse Philologen-congres (Groningen 1950).Behalve de zeer beknopte verslagen van de talrijke sectie-vergaderingen vindt men in deze bundel twee redevoeringen volledig afgedrukt, namelijk de openingsrede van Prof. P.J. Enk over De studie der classieke en moderne literaturen in hun onderling verband, en de slotrede van Dr. G. Stuiveling: Een halve eeuw Nederlandse Poëzie. | |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis IV (1950).Deze bundel opent met de radio-rede van E. Blancquaert, ter huldiging van de 65-jarige hoogleraar L. Grootaers. Uit de verdere inhoud vestigen wij de aandacht op Een onbekend klaaglied over de Spaanse Furie, gepubliceerd door G. Jo Steenbergen, een uitvoerig artikel over Bestuur, gezelschapsleven en taaltoestanden historisch gezien, door A. Cosemans, over de strijd tussen Vlaams en Frans in de Zuidelijke Nederlanden; Laryngaaltheorie en Germaanse Verscherping door E. Polomé, naar aanleiding van F. van Coetsem's artikel in Leuvense Bijdragen XXXIX, en Erasmus' Colloquia in het Nederlands door Gilbert Degroote, die de vele vertalingen van de beroemde ‘Samenspraken’ in het Nederlands vergelijkend bespreekt. | |
Die intervokaliese d in Afrikaans.Over dit onderwerp publiceerde Prof. J. du Plessis Scholtz een studie in het Tydskrif vir Wetenskap en Kuns van Okt. 1950, in aansluiting bij de artikels van Van Haeringen over de intervocalische d in het Nederlands en de ontwikkeling tot j onder Zuidnederlandse invloed. | |
Tijd en Taalkunstwerk.Een voordracht van C.F.P. Stutterheim, waarin hij in den brede nagaat in hoeverre de verhouding tussen tijd en taalkunstwerk in een poëtica, een stilistiek, een theorie der schone letteren kan en moet ter sprake komen, is in de Mededelingen der Kon. Nederl. Akademie van Wetenschappen 1950 gepubliceerd (Amsterdam - N.V. Noord-Hollandsche U.M. Prijs f 0.95). | |
Veldeke-studie.In aansluiting bij zijn vroegere Veldeke-studiën (zie N.Tg. XLII, 246) publiceerde Th. Frings in de Miscellanea Academica Berolimensia 1950 (Berlin-Akademie-Verlag) een grondige studie over Das Fremdwort bei Heinrich von Veldeke. Uit een onderzoek van de Sint Servaes blijkt dat van de 180 vreemde woorden 58 aan de latere bewerking toe te schrijven zijn. Van de overige waren de meeste reeds vóór Veldeke gangbaar: slechts 30 zijn toe te schrijven aan een West-Oostelijke kultuurstroming. Vreemde woorden zijn dus, evenals bij zijn tijdgenoten, schaars. De toevloed van Franse woorden komt eerst met de opkomst van de ridderpoëzie en dus in het latere Middelnederlands. In een Bijlage (blz. 59-88) worden alle woorden alfabetisch uitvoerig besproken. | |
[pagina 121]
| |
De Dodendans.Over dit onderwerp verscheen een belangrijke ‘Cultuurhistorische studie’, van de hand van Prof. D.Th. EnklaarGa naar voetnoot1). Beschikkend over grote belezenheid en grondige kennis geeft de schrijver een heldere uiteenzetting van de vele problemen, van litteraire en van kunsthistorische aard, waartoe de wording van de Dodendans aanleiding gegeven heeft. Hoewel reeds voor-Christelijke en Arabische mythen verwante motieven vertonen, is toch de grondslag te zoeken in de christelijke ‘contemptus mundi’ en ‘de figuur van de dood’, die de stervelingen in een monoloog toespreekt. Een interessante voorloper is ook de legende van de drie levenden en de drie doden. De eigenlijke dodendans gaat terug op volksgeloof en op religieuse dansen. Dat er een dodendans-drama geweest zou zijn, acht de schrijver onwaarschijnlijk: de teksten met een ‘acteur’ wijzen veeleer op een vertoning, zich aansluitend bij een preek. Volledige dodendansen in woord en beeld vonden hun oorsprong in Frankrijk, in de tweede helft van de veertiende eeuw en verbreidde zich van daar naar Zwitserland en Duitsland. Juist de angstwekkende tijd van de veertiende eeuw, met de ‘zwarte dood’ en de honderdjarige oorlog leverde de sfeer waarin de dodendans paste. De aangehaalde teksten die op de doodsfiguur betrekking hebben zijn talrijk: Latijnse, Franse, Duitse, maar ook de Nederlandse zijn met zorg verzameld. Voor een groot deel komen ze voor bij de rederijkers. Zestien illustraties verhelderen de tekst. | |
Goethe and Holland.In de English Goethe Society, hield de Londense hoogleraar Th. Weevers een voordracht over Goethe's invloed op de Nederlandse letterkunde, die in de publicaties van dit genootschap (XVIII, 1949) afgedrukt is. Hij begon met Goethe's bewondering voor de Nederlandse schilderkunst, voor Rembrandt. Daarna ging hij na, in aansluiting bij de studie van Prof. J.H. Scholte en het proefschrift van J.E. van der Laan, hoe Goethe in opeenvolgende perioden in Nederland gewaardeerd is: tegen het einde van de achttiende eeuw, door Potgieter, Pierson, Perk, de Tachtigers in het biezonder Verwey. Door het volle licht te laten vallen op de hoofdzaken, door goed gekozen aanhalingen heeft de spreker niet alleen een bijdrage geleverd tot de vergelijkende litteratuurgeschiedenis, maar ook het Engelse publiek bekend gemaakt met belangwekkende Nederlandse dichters en schrijvers. | |
Middeleeuwse beroepsnamen.Als een voorbeeld voor een nog ontbrekende Middelnederlandse vergelijkende studie over beroepsnamen vestigen wij de aandacht op een interessante uitvoerige Zweedse studie over dit onderwerp: Studien zu den niederdeutschen Handwerkerbezeichnungen des Mittelalters, met kaartjes toegelicht, door Asdahl Holmberg (278 blz.) (Lund - G.W.K. Gleerup - 1950). C.d.V. | |
Het dialect van Hindeloopen.Na de Phonetische beschrijving, die L.P.H. Eijkman in 1913 gaf van de klanken, en het werk van T. van der Kooy Dzn. over De taal van Hinde- | |
[pagina 122]
| |
loopen (1937), heeft Dr. B. de Boer er zijn proefschrift, verdedigd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, aan gewijd: Studie over het dialect van Hindeloopen (Assen, 1950). Hij geeft eerst een uitvoerige en goed verantwoorde fonologische beschrijving van het klankensysteem, waarbij de difthongen, het tere punt van alle grammaticale publicaties over het Fries, in een afzonderlijk hoofdstuk zijn besproken. Het tweede deel behandelt de klanken van het dialect in hun verhouding tot de oudfriese. Bij het vocalisme komt wat uitvoeriger ter sprake de ontwikkeling van [u·] tot [y·], die Kloeke aan hollandse invloed heeft toegeschreven, terwijl W. de Vries er een autochthone ontwikkeling in wilde zien. Dr. De Boer acht de argumenten die De Vries aan het Hindeloper dialect ontleent, niet bewijskrachtig, en erkent dat sommige feiten voor de opvatting van Kloeke pleiten, maar hij is van mening dat het beschikbare materiaal geen beslissende uitspraak toelaat. Het morfologisch-syntactische gedeelte (Deel III) geeft heel wat belangwekkende bijzonderheden, waarbij de nadruk valt op punten waarin het Hi. van het overige Fries afwijkt. Als 4e deel volgt nog een overzicht over de ‘vervoeging der werkwoorden’. Hier worden nu en dan ter vergelijking vormen uit oudwestgermaanse dialecten genoemd, in tegenstelling met de andere delen waarin Dr. de B., die geen germanist van professie is, alleen met oudfriese vormen werkt. Een bespreking in bijzonderheden ligt buiten het bestek van dit tijdschrift. We volstaan daarom met de conclusie te vermelden waartoe de auteur door zijn zelfstandig onderzoek is geleid, nl. dat het dialect van Hindeloopen ‘mag beschouwd worden als de rechtstreekse en rechtlijnige voortzetting van het oudfries’. De vele jongere difthongeringen die het overige Westfries kent, zijn in het Hindeloper dialect niet doorgedrongen en ook de invloed van het Hollands is maar zeer gering geweest. C.B.v.H. |
|