De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De imperatief als grammatische categorie in het ABN.Samenvatting.§ 1. Bij het werkwoord blijkt het ABN o.m. twee groepen van drie categorieën te onderscheiden; in het nu volgende wordt uiteengezet waarom we ze allemaal samen imperatief noemen, en waarom desondanks een splitsing gewenst is tussen een a-imperatief (met de vormen loop, lopen, had gelopen) en een b-imperatief (met de vormen loop jij, loopt u, lopen jullie). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A-Imperatief.Vormleer.§ 2. De drie types uit de a-imperatief blijken vijf formele kenmerken te hebben; om te beginnen demonstreren we die kenmerken alleen aan de eerste categorie, dus aan loop; daarna worden de twee andere types hiermee vergeleken. α. De zinGa naar voetnoot1) waarvan een vorm uit zo'n categorie een onderdeel vormt, moet het functie-duoGa naar voetnoot2) van onderwerp en persoonsvorm missen. β. Die vorm moet verwisselbaarGa naar voetnoot3) zijn met had (maar) gelopen, maar niet met liep en (of) heb (maar) gelopen. Bij dit punt past enige uitleg, in samenhang met het eerste. We spreken van een persoonsvorm als we een combinatie zien van twee functies. In het zinnetje Jansen vist heeft het semanteem vis het vermogen om zich met een ander semanteem (Jansen) te verbinden uitsluitend door middel van het morfeem t. Op de tweede plaats kan vis zich hier uitsluitend combineren met de morfemen ‘signe zéro’, s̐va en te, alsmede met de morfeem-combinaties ge + t enz. (Ter vereenvoudiging heb ik hier even een voorbeeld met een regelmatig werkwoord gegeven.) Nu kunnen we in het ABN een zin, d.w.z. een intonatie-eenheid hebben van het type blijf maar hier. In deze zin kan blijf geen persoonsvorm genoemd worden, omdat een onderwerp ontbreekt en automatisch dus ook de verbinding met dat woord d.m.v. een morfeem (hier: een uitgang). De tweede functie van de persoonsvorm is bij blijf wél aanwezig, maar in beperkte mate. Kon vist verwisseld worden met viste, heeft gevist, had gevist enz., bij de zin met blijf is die verwisselbaarheid veel beperkter, omdat bleef en is gebleven zoals men ziet, uitgesloten zijn. Alleen was maar hier gebleven is mogelijk. Men ziet zonder veel moeite in dat kom kom, niet zo somber of kijk, ben je daar weer? niet aan de gestelde eisen voldoen: was maar gekomen enz. en had maar gekeken enz. kunnen hier geen zin vormen. De gespatiëerde vormen vallen dus zonder meer buiten de categorie van de a-imperatief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Datzelfde geldt ook voor hier dat ding!, handen op tafel!, opzij!, naar bed! enz., zelfs al worden ze met de meest barse intonatie uitgesproken, en zelfs al vallen ze bij vertaling in alle andere talen wél onder grammatische imperatief-categorieën. Wat moeten we in dit verband nu zeggen van een zin als kijk hij 's? Bij kijk ontbreekt het t-morfeem dat er zou moeten staan als hij de onderwerpsfunctie gehad had, zodat we hier niet van een persoonsvorm mogen spreken. Aan de eerste eis voor de a-imperatief is dus voldaan, maar de tweede levert onoverkomelijke moeilijkheden op, omdat had hij 's gekeken in het ABN geen zin kan vormen, zodat ook dit geval (hoe interessant ook) nu verder buiten beschouwing blijft. Persoonlijk kan ik zeggen kijken zij 's een plezier hebben! of kijk die jongens daar 's!, maar ook nu blijken de gespatiëerde vormen niet aan de tweede eis te voldoen, zodat het moeilijke probleem van de interpretatie van kijken hier weer niet aan de orde is. Daarentegen voldoet laat hem maar goed rust houden wél aan de twee eisen (vgl. had hem maar goed rust laten houden), in tegenstelling met laat ie maar goed rust houden of laten ze maar goed rust houden. γ. Op de derde plaats moet een zin met een a-imperatief altijd de nietvragende intonatie hebben. Bij de behandeling van de tweede categorie (lopen) komen we nog even op deze kwestie terug. δ. De vormen uit de a-imperatief staan altijd in zinsanlaut, met uitzondering van het type lopen. ε. De a-imperatief kan alléén meestal geen zin vormen, zelfs als een persoonsvorm van datzelfde werkwoord (+ z'n onderwerp) dat wél kunnen zonder hulp van een derde woord. Dit laatste kenmerk is niet essentiëel zoals de vier vorige, maar betrekkelijk bijkomstig; uit de formulering blijkt trouwens al dat het niet voor alle gevallen opgaat: er is een kleine groep uitzonderingen als ik goed zie. Daarmee bedoel ik niet de zojuist behandelde woorden (kom kom, kijk) die men voorlopig wat mij betreft interjecties zou kunnen noemen; ik denk daarentegen aan kom!Ga naar voetnoot1), stop!, stik! enz., die allemaal was maar gekomen enz. naast zich kunnen krijgen. Verder moeten we alle scheidbaar samengestelde werkwoorden bij deze uitzonderingen rekenen (zolang we ze althans als één woord blijven beschouwen), want kom mee, ga weg, stap in enz. zijn heel normaal.
Vervolgens moeten we enkele woorden zeggen over de tweede categorie, die bij de a-imperatief ondergebracht moet worden: het type lopen nl. Hoe verhoudt dát zich tot de vijf zojuist geformuleerde kenmerken? Over de eerste twee valt niet veel op te merken. Wie een vraag als: ‘wat doe je nou de hele tijd?’ beantwoordt met ‘binnen blijven!’ gebruikt geen a-imperatief omdat z'n antwoord niet aan het tweede criterium vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doet, ofschoon aan het eerste wél voldaan was zoals men ziet. Negatief is de uitslag eveneens bij een type als binnen blijven is de beste remedie tegen verkoudheid, maar bij hoe vaak moet ik je nou nog zeggen: ‘binnen blijven’? neig ik tot de tegenovergestelde mening. Overigens hebben we ons hiermee op het terrein van de samengestelde zin begeven dat we beloofd hadden, zoveel mogelijk te zullen mijden, - met reden intussen want door z'n vragende intonatie voldoet dit type niet aan het derde criterium. Wat dit laatste betreft geef ik nog een enkel voorbeeld dat men desnoods mag disqualificeren op grond van z'n twijfelachtig zinskarakter. Ik ga daar nu niet op in, maar volsta met het type even aan te geven. Het is het antwoord op een bevel: ‘Jan, thuis komen!’ ‘Thuis komen?’ dat in elk geval ook vanwege de tweede eis buiten de a-imperatief valt. Tenslotte krijgen we de vijfde eis. Hier zijn inderdaad de uitzonderingen zó talrijk dat ik me afvraag of het nog wel zin heeft om van een regel te spreken. We krijgen immers zonder enige moeite zinnen als lopen (,Jan)!, zitten!, zwijgen!, stoppen!, rijden!, enz. Een frequentie-onderzoek zal waarschijnlijk als uitslag hebben dat dit type in de minderheid is t.o. lopen maar, even opletten, langzaam rijden enz., maar het is met de zeldzaamheid van het type stop! toch niet te vergelijken.
Over de verhouding van de derde categorie (had gelopen) tot de vijf eisen van de a-imperatief kunnen we vrij kort zijn: in de tweede eis wordt had gelopen door loop vervangen; verder geeft alleen de vijfde eis aanleiding tot een enkele opmerking. Het type had gelopen is als zodanig, dus zonder derde woord zó zeldzaam dat ik nauwelijks een overtuigend voorbeeld van zo'n uitzondering kan aanhalen. Bijna altijd is het in het gezelschap van maar, 's of toch: had maar gebeld!, was 's meegekomen!, was toch gebleven!
Opmerking. Niet alle drie deze categorieën hebben overigens die voorkeur voor deze drie ‘aanvullende’ woorden; het type lopen kan vaak maar achter zich krijgen (jongens, studeren maar) of vóór zich (maar rustig doorwerken), het kan even (meestal vóór zich) krijgen (even wachten) of 's even, maar bijna nooit 's alleen, ofschoon dit bijwoord achter het type loop een hele hoge frequentie heeft: kijk 's, wacht 's, stop 's enz. Daarnaast zijn natuurlijk frequent kijk maar, kijk toch, kijk toch 's enz. Een andere eigenschap vooral van de types loop en lopen is gelegen in het feit dat de zin waarin ze voorkomen vaak gevolgd of voorafgegaan wordt door een pronomen of substantief dat volkomen geïsoleerd een zin vormt oftewel de ‘fonction grammaticale zéro’ heeftGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 3. Na deze opmerkingen over de formele kant van de drie categorieën die we behandelen, komt vanzelfsprekend de vraag aan de orde welke reden we hadden om ze de naam imperatief te geven. (De kwestie van de determinant van deze term kunnen we pas later behandelen.) Is er dus iets op te merken over een gemeenschappelijk betekenis-element? Ik zou de term betekenis niet willen gebruiken om het feit aan te geven dat loop, lopen en had gelopen uitsluitend gericht zijn tot die betrokkene(n) bij de taalbehandeling die we met jij, u of jullie plegen aan te duiden, tot de tweede persoon dus. Hier is eerder sprake van een soort functie dunkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me, en dus van iets formeelsGa naar voetnoot1). Maar dit probleem kunnen we verder buiten beschouwing laten; hoofdzaak is het volgende. Betekenis wil maar al te vaak zeggen ‘betekenis-oppositie’, en als we dus die tegenstelling willen maken bij imperatief en indicatief dan moeten we uitgaan van die indicatief-vormen die de grootste overeenkomst vertonenGa naar voetnoot2) met hun collega's aan de andere kant, dus van je loopt en je had gelopen. Nu blijkt het erg lastig om dat verschil in een paar woorden te formuleren. Een woedende vader kan z'n zoon in de indicatief bevelen je komt vroeg thuis vanavond en een vleiend zusje kan in de imperatief bijna vragend smeken kom vroeg thuis vanavond. Gebruikt dezelfde persoon dezelfde intonatie in deze twee zinnen (hij kan verder het woord Jan eraan vooraf laten gaan), en spreekt hij daarna nog als derde zin in die intonatie Jan, vanavond vroeg thuis komen, dan durf ik niet eens te zeggen of er tussen deze drie zinnen nog wel een betekenisverschil is. De grootste verschillen ontstaan in dit soort zinnen blijkbaar niet door het gebruik van een indicatief of een imperatief, maar vooral door toevoeging of weglating van de al genoemde bijwoorden: maar, toch, 's, even enz. Ik durf over de betekenis-oppositie tussen deze twee groepen van categorieën dan ook niets anders te zeggen als dit: loop, lopen en had gelopen vertonen als eigenaardigheid t.o. je loopt enz. dat ze per se geen betrekking kunnen hebben op een feit dat in werkelijkheid gebeurd is; de indicatief staat d.e.t. ‘onverschillig’ t.o. die werkelijkheid: hij kan er even goed wél als geen betrekking op hebben.
Een volgende vraag die ons bezig dient te houden, is de kwestie of de drie categorieën onderling ook betekenis-opposities hebben. Zonder te willen beweren dat ook nú de formulering ideaal is, zou ik willen zeggen dat loop en lopen altijd betrekking hebben op een toekomst, t.o. had gelopen dat op een verleden slaat. Tegenover de per se ‘vervulbare’ wens staat de per se ‘onvervulbare’. Die voorlaatste term moet natuurlijk met een korreltje zout genomen worden, al was het alleen maar omdat maak 's een vierkante cirkel en consorten hier roet in het eten gooien. Ik moet bekennen dat ik tussen de types loop en lopen geen duidelijke betekenis-oppositie heb kunnen ontdekken: 's even hier komen t.o. kom 's even hier levert althans weinig verschil op, dunkt me. Wél vraag ik me in dit verband af of lopen geen voorkeur (of zelfs monopolie) heeft bij het overbrengen van een bevel door de ene ondergeschikte aan de andere, in een soort indirecte rede dusGa naar voetnoot3). Als een groep kinderen uit hetzelfde gezin 's avonds op straat speelt, en er komt een broertje uit huis naar ze toe om het eind van de pret aan te kondigen, dan zegt die m.i. jongens, binnen komen en je huiswerk maken. In dit soort gevallen lijkt me kom binnen enz. een duidelijke aanduiding van ‘ik wil, dat...’ enz., terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen komen zowel aan kan geven ‘ik wil, dat...’ als ‘“ze” willen, dat...’. Er zijn zeker nog andere situaties waarin kom en komen niet willekeurig naast elkaar gebruikt kunnen worden. De vriendelijk-uitnodigende betekenis van loop in het bezoek-ritueel bv., schijnt niet precies bij lopen teruggevonden te worden. Ik kan me niet voorstellen dat iemand tegen een gast die met je aangesproken wordt iets anders zal zeggen als: kom binnen, doe je jas uit, neem een stoel, ga zitten, steek een sigaar op, drink 's uit, blijf nog even, wacht nog even enz. Hier zouden binnen komen, je jas uitdoen veel te ‘scherp’ klinken, en alleen passen in de verhouding van bevelvoerende meerdere t.o. mindere. Men ziet intussen wel hoe moeilijk het werk kan zijn dat de ABN-grammatica van ons vraagt; een duidelijk inzicht in de genoemde betekenisoppositie kunnen we immers pas krijgen na een zo volledig mogelijke inventarisering van dit soort gevallen, en dát alleen vraagt al een uitgebreide en zelfstandige studie, die op zichzelf de omvang van een normaal artikel te boven zou gaan. We moeten die zaak dus verder laten rusten.
Een laatste deel van de betekenisleer van de a-imperatief, bestaat uit een vergelijking met de categorieën van de b-imperatief. Het leek ons beter om hiermee te wachten tot laatstgenoemde groep behandeld was, en we verwijzen voor dit onderdeel dus naar § 7 hierachter.
Opmerking 1. Een aantal werkwoorden die geen a-imperatief hebben, vindt men vermeld in § 6.
Opmerking 2. Uitgesproken syntactisch is een eigenaardigheid van de twee types loop en lopen onderling. Als ik met niet vergis, kunnen ze niet naast elkaar gebruikt worden in twee nevenschikkend verbonden zinnen: kom 's hier en dat boek meebrengen is m.i. uitgesloten: men zegt óf kom 's hier en breng dat boek 's mee óf hier komen en dat boek meebrengen. - Maar dit is weer een geval van een samengestelde zin en we hadden ons voorgenomen om daar zo min mogelijk over te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B-Imperatief.Vormleer.§ 4. Bij enkelvoudige zinnen met niet-vragende intonatie is o.m. de woordvolgorde mogelijk: persoonsvorm, onderwerp, rest. Dit type (A) vertoont nu een opvallende eigenaardigheid, die goed te zien is uit een vergelijking met de volgende voorbeelden van drie verwante types.
Een enkel voorbeeld is wat houterig; D 3 zou ik bv. kunnen vervangen door: ‘Ben ik in gebreke gebleven, dan heb jij het recht gehad om in te grijpen’. Dat is evenwel bijzaak, en doet niets af aan het feit dat alle 12 deze types gebruikt kunnen worden met alle personalia die het ABN | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kent. Datzelfde geldt niet voor het type A in z'n geheel. Geen enkele moeilijkheid ontmoeten we bij
Het type A 3 (Ben ik maar hier gebleven!) blijkt met geen enkel personale mogelijk te zijn, en dan blijft ons tot slot nog de reeks A 1 over, die de merkwaardige eigenschap blijkt te vertonen dat hij bij precies drie personalia een vertegenwoordiger vindt:
Uitgesloten zijn m.a.w. alle personalia van de eerste en derde persoon, terwijl bij de tweede je niet aan bod komt: Blijf je maar! is beslist onmogelijk. Het is nu zaak om na te gaan, door welke formele kenmerken we deze categorieën stuk voor stuk het best kunnen omgrenzen. α. Een eerste merkwaardigheid (men zal straks zien waarom we deze volgorde kiezen) is het feit dat één werkwoord voor het type A 1 andere vormen gebruikt als voor de types B 1, C 1 en D 1, zoals men duidelijk kan constateren.
Hiertegenover vinden we dan:
β. Op de tweede plaats zijn de vormen uit de b-imperatief verwisselbaar met blijf, maar niet met ben jij gebleven enz. In plaats van blijf jij maar kunnen we m.a.w. zeggen blijf maar; ben jij maar gebleven is evenwel onmogelijk. γ. Op de derde plaats komen deze categorieën alleen voor in zinnen met niet-vragende intonatie, zoals we al zagen. δ. Op de vierde plaats zijn ze altijd gebonden aan een vaste positie, t.w. de zinsanlaut. ε. Tenslotte treffen we een negatief kenmerk aan in het feit dat zinsvorming niet mogelijk is, zonder de combinatie met een derde woord. Deze typische eigenschap vindt men het duidelijkst gedemonstreerd aan een vergelijking met precies hetzelfde woordmateriaal onder de vragende zinsintonatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden uit het eerste rijtje zijn heel frequent, maar zodra de nietvragende intonatie optreedt is de aanwezigheid van een derde woord zoals men ziet, vereist. Een enkel scheidbaar samengesteld werkwoord kan (schieten jullie op!) weer een uitzondering vormen, maar dit keer schijnt me het aantal gevallen toch niet groot te zijn. Er lijkt me veel voor te zeggen om althans bij dit type van een functie-eigenschap te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 5. We houden ons nu weer aan het schema dat we bij de a-imperatief toegepast hebben, en beginnen dus met de opposities tusssen de b-imperatief en de overeenkomstige vormen uit de indicatief. Daarna komen de opposities binnen de b-imperatief zelf aan de beurt, terwijl we voor een bespreking van de verhouding tussen de a- en de b-groep naar § 7 hierachter verwijzen, die aansluit op een vergelijking tussen de vormleer van die twee. Opvallend is het feit dat de twee indicatief-groepen bleef jij maar hier en was jij maar hier gebleven niet alleen fórmeel veel overeenkomst hebben met de b-imperatief, maar ook qua betekenis. Men ziet nl. dat ze geen van allen op een werkelijkheid betrekking kunnen hebben. Zetten we dus bleef jij maar! naast blijf jij maar!, dan kunnen we hoogstens als oppositie-element de ‘onvervulbare’ t.o. de ‘vervulbare’ wens aanwijzen. Hetzelfde gaat op voor de vormen met u en jullie, zodat deze formulering voor de hele b-imperatief als zodanig kan gelden, desgewenst in de variant van verleden t.o. toekomst, zoals we die besproken hebben bij de a-imperatief in § 3. Volkomen gelijkheid van betekenis-(-oppositie) hebben de a- en de b-groep dus schijnbaar niet. Nu kan men ons verwijten dat dit allemaal nog maar erg provisorisch is, omdat een nadere bestudering misschien aan het licht zou kunnen brengen dat bleef jij maar hier enz. beschouwd dienen te worden als vormen van een andere ‘modus’Ga naar voetnoot1). Het is zelfs mogelijk (al lijkt me dat niet waarschijnlijk) dat iemand ooit redenen aanwezig zal achten om ze bij de b-imperatief in te lijven. Ik kan hier niets anders op zeggen dan dat deze bezwaren gegrond zijn; ons aanvullend onderzoek moet hier beslissen.
De betekenis-opposities binnen de b-imperatief komen natuurlijk vooral neer op die tussen de gebruikte personalia, die er het voornaamste distinctieve element vormen. Ook nu kunnen we niet meer doen dan de hoofdlijnen aangeven; allerlei complicaties moeten blijven rusten. Een allereerste tegenstelling treffen we dan aan tussen u en de groep van de j-vormen. Het eerste drukt uit ‘ik, spreker, wil m'n gesprekspartner(s) niet bij de voornaam noemen’, het j-complex wil zeggen ‘ik wil dat wél’. Nemen we verder bij laatstgenoemd complex het pronomen jij als middelpunt van de opposities, dan kunnen we ruwweg zeggen jij : je = ‘ik, spreker, leg nadruk op de tegenstelling tussen m'n gesprekspartner en één of meer andere personen’ : ‘ik doe dat niet’Ga naar voetnoot2); jij : jullie = ‘ik, spreker, richt me tot één partner’ : ‘ik richt me tot meer als één partner of tot één partner als onderdeel van een geheel van meer personen’. Tenslotte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft de oppositie jij : jou niet primair betrekking op de betekenis, maar op de functie in de zin: men kan hier spreken van de onderwerps- : de nietonderwerps-functieGa naar voetnoot1). Het is heel goed mogelijk dat die functie-oppositie gepaard gaat met een betekenis-oppositie, maar in het geval in kwestie durf ik daar geen uitspraak over te doen. Opmerking. Het is niet uitgesloten dat het pronomen in blijf jij maar een andere betekenis heeft als dat in jij blijft, omdat in het laatste geval de oppositie met je blijft mogelijk is, terwijl blijf je maar niet bestaat. Dit soort kwesties brengt ons evenwel op het terrein van de a-imperatief, zodat we hier volstaan met naar § 7 te verwijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A- en B-Imperatief naast elkaar.Vormleer.§ 6. Ter vereenvoudiging hebben we vanaf het begin van dit artikel de termen a- en b-imperatief moeten gebruiken, zonder dat we direct konden bewijzen dat de a- en de b-groep afzonderlijk een homogeen geheel vormden of dat ze samen als groep zóveel gemeenschappelijks hadden in vorm en betekenis dat het zin had om ze in één geheel te verenigen. Het eerste bewijs hopen we grotendeels geleverd te hebben; voor het aantonen van het tweede feit zetten we nu in het kort allereerst nog even de formele kenmerken tegenover elkaar.
Uit dit overzicht ziet men zonder veel moeite de talrijke punten van overeenkomst, naast de verschillen. Wat de laatste betreft valt natuurlijk vooral het feit op dat de b-imperatief een onderwerp en een persoonsvorm heeft. Dat is en blijft een grote formele tegenstelling; daar valt niets aan te veranderen. Maar als men de grote overeenkomst op de vijf andere punten daartegenover zet, dan kan er dunkt me toch weinig twijfel meer blijven bestaan over de sterke verwantschap tussen de twee groepen. De opvallendste gemeenschappelijke karakteristiek is zonder twijfel uitgedrukt in punt β, dat een combinatie is van beperkte verwisselbaarheid van hoofdvormen van het werkwoord, en het uitsluitend betrokken zijn op de tweede persoon. Over het derde punt hoeven we verder niet veel te zeggen, terwijl men bij het vierde en vijfde moet bedenken, dat de formulering links en rechts dezelfde geweest zou zijn, als alleen de groep blijven maar iets ‘vriendelijker’ geweest was. Iets dergelijks maakte ook bij het laatste punt een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende redactie onvermijdelijk: men heeft immers een verplicht wees (was maar geweest valt hier uiteraard buiten) naast een veel gebruikt wezen, dat desnoods door zijn vervangen kan worden: jongens, rustig wezen staat naast jongens, rustig zijnGa naar voetnoot1). Dat hetzelfde semanteem rechts altijd verplicht is, is op zichzelf een argument voor de vormverwantschap tussen de twee groepen. Tenslotte is er nog een laatste feit dat voor die verwantschap pleit, en dat we tot dusver nog niet besproken hebben. Ik bedoel de eigenaardigheid dat werkwoorden die geen a-imperatief kennen, ook de b-groep missen. Dat lijkt althans het geval bij zullen, moeten, kunnen, willen, heten, hoeven, lijken, blijken en mogen, en verder automatisch bij alle werkwoorden die als persoonsvorm niet met jij, je, u en jullie gecombineerd kunnen worden, dus bij ‘impersonalia’ als dauwen, donkeren, dooien, hagelen, lichten, misten, onweren, regenen, sneeuwen, vriezen, waaien, weerlichten enz. Ik heb niet het hele woordenboek hierop doorgenomen, en waarschijnlijk dus nog wel andere uitzonderingen over het hoofd gezien. Een paar twijfelgevallen moeten hier evenwel nog behandeld worden. Op de eerste plaats betreft dat het werkwoord durven; durf jij 's, durft u 's en durven jullie 's zijn mogelijk en dat lijkt ook het geval te zijn met durf jij dat 's! Normaal ABN zijn uit de a-imperatief de vormen durf dat 's!, vooruit jongens, durven!, maar had het maar gedurfd! zou ik niet graag voor vlot ABN uitmakenGa naar voetnoot2). Groot is het aantal mogelijke zinnen bij dit werkwoord niet. Op de tweede plaats kan ik bij het werkwoord weten geen aannemelijke voorbeelden van een b-imperatief vinden (weet jij dat maar enz. lijkt me uitgesloten); bij de a-imperatief zijn de voorbeelden evenmin dicht gezaaid, maar weet wat je doet en had maar geweten wat je deed zijn toch vrij normaal. Helaas... het zijn samengestelde zinnen (die zouden we liefst buiten ons onderzoek laten), en ik zie eigenlijk geen kans om dit type in een enkelvoudige zin te veranderen. Weet het wel zou nog gaan... als had het wel geweten maar mogelijk geweest was. Ik ben geneigd om dit werkwoord daarom bij de uitzonderingen te zetten. Ook negatieve eenstemmigheid kan z'n waarde hebben: ik zie daarom een laatste argument voor de verbondenheid van de twee imperatieven, in het feit dat voor zover we althans hebben kunnen nagaan, practisch alle werkwoorden die niet bij de a-groep betrokken kunnen worden, bij de b evenmin vertegenwoordigd zijn. We herhalen dat we met de behandeling van deze treffende overeenkomsten geen ogenblik willen suggereren dat de verschillen verwaarloosd dienen te worden. Waren die er niet, dan zouden we eenvoudigweg van één groep gesproken hebben. Maar met de tegenwoordige stand van zaken leek ons de gekozen benaming allerminst in strijd. Afgezien van de determinanten a en b hebben we hiermee trouwens niets nieuws geïntroduceerd zoals b.v. al blijkt uit de diachronische variant die Verdenius gebruikte voor het b-type, toen hij sprak van ‘imperatieven met toegevoegde pronomina’Ga naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 7. Men heeft al begrepen dat de keuze van de naam imperatief tenslotte berustte op het feit dat er tussen althans de a-categorie uit het ABN en de Latijnse imperatief een zekere overeenkomst in betekenis bestond. De vraag naar de betekenis-verhouding tussen de a- en de b-groep is met dat al nog niet gesteld; zolang we dat verzuimd hebben mogen we onze taak nog niet als geëindigd beschouwen. Nu hebben we in § 5 gezien dat o.m. twee formeel afgrensbare types uit de ‘indicatief’ (bleef jij maar en was jij maar gebleven) met de b-imperatief blijf jij maar gemeen hebben dat ze per se betrekking moeten hebben op een niet-werkelijkheid. Aangezien die types evenwel tot de optatief blijken te behoren, is deze moeilijkheid van de baan. In ons artikel hierover (zie hiervóór blz. 7, noot 1) zullen we in vorm- en betekenisleer de verhouding behandelen tussen imperatief, optatief en indicatief.
Wat de werkwoorden betreft die geen imperatief-categorieën kennen: ik durf niet te zeggen of ze eventueel een gemeenschappelijk betekeniselement hebben, maar het is a priori niet uitgesloten.
Tot slot nog iets over enkele losse categorieën uit de groep a + b. In de opmerking in § 5 hebben we gewezen op het feit dat de b-imperatief een ‘open plek’ vertoonde door de afwezigheid van de onderwerpsvorm je. We vroegen ons af of blijf jij maar misschien een deel van de je-‘betekenis’ overgenomen had, maar voegden eraan toe dat we ook het terrein van de a-imperatief niet uit het oog mochten verliezen. Men zou zich bij de onbeklemtoonde vormen inderdaad een verhouding voor kunnen stellen: blijf maar : blijft u maar = je : uGa naar voetnoot1). Op het eerste gezicht lijkt dat wel juist te zijn, maar een nauwkeurig onderzoek levert een ietwat afwijkend resultaat op. Ik kan me voorstellen dat twee ABN-sprekers goede kennissen van elkaar zijn, maar dat er toch om een of andere reden geen jij/jij-relatie tussen ze bestaat: ze blijven elkaar m.a.w. meneer of mevrouw noemen. Brengt de een de ander nu een bezoek, dan kan de gastheer zeggen geeft u nou uw jas maar hier, maar daarnaast is mogelijk geef nou uw jas maar hierGa naar voetnoot2). Uit dit geef spreekt beslist niet de bedoeling ‘ik, spreker, wil m'n gesprekspartner bij z'n voornaam noemen’, al klinkt het ongetwijfeld iets huiselijker en vertrouwelijker als geeft u, dat aan alle eisen van de vormelijkheid voldoet. Overigens is het betekenis-verschil tussen geeft u uw jas en geef uw jas natuurlijk niet te vergelijken met dat tussen geef uw jas en geef je jas. Détails blijven hier eens te meer achterwege; het is voldoende dat we gewaarschuwd zijn tegen de voor de hand liggende veronderstelling dat het type geef alleen maar bruikbaar zou zijn t.o. mensen die we met j-pronomina plegen aan te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe staat het verder met betekenis-opposities tussen de verschillende onderdelen van de a- en de b-groep? Het element van de ‘onvervulbaarheid’ vindt binnen de hele imperatief geen tegenhanger; we hebben al gezien waarom had het maar gedaan binnen die categorie valt, en had u het maar gedaan nietGa naar voetnoot1). Over het verschil tussen geef je jas 's en geef jij je jas 's valt niet zo bizonder veel te zeggen. Me dunkt dat er in het tweede type iets meer nadruk valt op de ‘aangesproken’ persoon; dat kan al naar gelang van de omstandigheden een meer vriendelijke klank aan de zin geven (kom jij maar 's bij Moeder) of een scherper accent (denk jij maar niet dat je er zó van af komt) met de bijklank ‘denk maar niet dat ik een ander bedoel: jij bent degene die ik hebben moet’. Maar ook in dit geval zijn massa's voorbeelden nodig vóór we een duidelijk inzicht kunnen krijgen in de werkelijke taalverhoudingen; het ziet ernaar uit dat die vrij gecompliceerd zullen blijken te zijn. Leuven, 1950. P.C. Paardekooper. |
|