De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
Kost wat kost.Het N.W. VII 5796 houdt kost wat kost voor een vertaling van fr. coûte que coûte. Wie zal dat weerleggen! Ritmisch, zeker metrisch passen ze ongetwijfeld mooi op elkaar. ‘In Z.-Nederl. alleen in dezen vorm, in N.-Nederl. zelden’, laat het Wdb. dan volgen. Over het eerste heb ik geen oordeelGa naar voetnoot1); het laatste moet ik beslist tegenspreken. Althans volgens mijn knipsels en aantekeningen, komt er in het Noorden geen vorm meer voor dan juist het korte ‘kost wat kost’. Er is immers nog al afwisseling bij deze zegswijze. Begint men van bovenaf aan bij het ‘volledige’ het koste wat het koste, dan kan men een serietje van varianten onder elkaar zetten, waarbij de verbinding telkens een veertje werd uitgetrokken, en kost wat kost het eindpunt lijkt. En zo ben ik er niet absoluut zeker van, dat men daarin los van de rest een vertaling móet zien van de franse parallel - die overigens herhaaldelijk onvertaald voorkomt: ‘humor in het huis van de lange bekrompen postbode Peter Tobben en zijn bazige vrouw, die hun dochter coûte que coûte aan de man willen hebben’ (Vk. 26 II '49); ‘de kleine boeren, aan wie in strijd met alle economische redelijkheid coûte que coûte een geheel artificiële bestaansmogelijkheid verschaft moet worden’ (N.E. 2 X '48), en zo meer. Men geeft die franse zegswijze ook wel weer met ‘tot elke prijs’, dat men dan weer kan vertalen met ‘à tout prix’. Om het overzicht van de onderscheiden vormen te vergemakkelijken, begin ik met het kaalgeplukte ‘kost wat kost’: ‘Je wilt kost wat kost beleefd blijven’ (N.E. 1 II '47); ‘Loonsverhogingen moet zij [Labour.], kost wat kost, tegenhouden tot de nieuwe verkiezingen’ (Vk. 27 II '50). Men kan er de zin ook mee beginnen: ‘Kost wat kost moeten we over de rivier!’ (L. 4 III '49); ‘Kost wat kost moet het eerste schot, het eerste incident vermeden worden’ (N.E. 10 III '48). Ik heb er geen idee van, welke verbale vorm de spraakmakende gemeente in dat ‘kost wat kost’ voelt - al zal men het naïef van me vinden, dat ik de spraakmakende gemeente op spraakkunstige geleerdheid zou willen testen. De zegswijze heeft veel van een adverbiale formule; vertaal maar: ‘hoe dan ook; met alle geweld; door dik en dun; in alle geval’ - een formule die nauwelijks voor ‘ontleding’ in aanmerking komt, zoals dat ook het geval is met bijv. weliswaar, as 't ware, asjeblief(t), met de voegwoorden tenzij, hetzij. In veel sterkere mate is dat het geval met misschien (mnl. nog wel tmachscien, E.W. 433; M.W. IV 927, 925: machgescien e.a.); en met het voegwoord(-bijwoord) maar en z'n varianten, uit mnl. newaer, newâre (E.W. 407; M.W. IV 997 v., 2312, 2375 v.; N.W. IX 40 v.). Met De Vooys (Ned. Spr. 133, 236, [176]) wijs ik in dit verband nog op dank zij, dat in talrijke gevallen tot voorzetsel geworden is. Ik geef slechts één voorbeeld: ‘Ondanks dit of juist dank zij dit beleid zit er weer muziek in het Palembangse handelsleven’ (Vk. 4 IX '47). In ‘is het geen dankje waard?’ wordt de verbale verbinding zonder ik tot substantief (vgl. N.W. III 2283; en 2279 dank-heb). Zo is het ook met het schijn-diminutief bedankje (N.W. II 1125): ‘Het zal aan de Nationale Vergadering worden overgelaten, of.... [door] een geschenk van de natie de | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
regent het bedankje betuigd zal worden, waarop hij recht heeft’ (Vk. 8 VII '50). - Zie nog P.S. voor de ‘voorzetsels’ getuige, bewijze. We moeten terug naar ‘kost wat kost’. Wanneer hierin de konjunktiefvorm op -e gebezigd wordt: koste; vooral wanneer dat zowel bij het eerste als bij het tweede ‘kost’ gebeurt, zou dat als bewijs kunnen gelden van meer grammatische bezinning. Toch moeten doorgewinterde grammatici zich daar niet te veel van voorstellen bij schrijvers en andere grammatisch niet (meer) getrainden, al was het alleen maar omdat ‘koste’ ook wel - meer dan eens! - tot ‘kostte’ wordt ‘aangevuld’. Het N.W. VII 5796 citeert uit Couperus: ‘Hij wilde haar troosten, wat het kostte’; zelfs uit Van der Palm: Napoleon ‘geleek hier eene Godheid, die men verzoenen moest, het kostte wat het wilde’. Ik voeg hier nog bij: ‘Ernstig werd de mogelijkheid overwogen om.... een gezamenlijken uitval te doen en zich, het kostte wat het wilde, door den vijand heen te slaan’ (v. Meerbeke, Ik zal het zijn 317 v.); ‘omdat hij, kostte wat kost, de waarheid wenste te weten omtrent alles wat zich daarginds onder die gloeiende tropenzon afspeelde’ (Vk. 7 IV '49). Drukfout in dit laatste voorbeeld? Best! Maar die uitvlucht laat ik niet gelden voor: ‘De heer Deken.... had moeder vermaand, dat, kostte wat het kostte, de toeloop aan het ziekbed, vooral op de Zondagen, verhinderd moest worden’ (J. Schreurs, Mijn moeder Elisabeth 169 v.). In De weg zijner zonen (129) schrijft dezelfde auteur: ‘Wat het kostte, dat kostte het, lachte mijnheer Vermeeren om het vrouwtje te bemoedigen.’ Hierin kan of moet men evenwel iets anders zien dan in het voorafgaande foutieve voorbeeld, en in: de gerechtsdienaars hadden beloofd ‘koste wat het kost, meer licht in de zaak.... te brengen’ (138). Deze laatste redaktie kwam ik ook herhaaldelijk tegen zonder ‘het’: ‘Als het Universiteits-team speelt gaat elke student koste wat kost kijken’ (L. 3 XII '48); ‘‘De lire mag niet vallen, koste wat kost’, is sinds de eerste wereldoorlog het axioma van iedere Italiaanse regering’ (Vk. 5 X '48). Vooraan: ‘Koste wat kost, moet derhalve een deel der exploitatiezorgen op de schouders van particulieren worden overgedragen’ (Vk. 4 III '47). Grammatisch is het meer af, als ook het slotwoord tot formele konjunktief wordt (ik houd me maar aan de gangbare term): ‘achtervolgd door soldaten en politie, die hem koste wat koste willen vangen en executeren’ (L. 29 X '48); zij ‘wilde de landwachters koste wat koste redden’ (Vk. 28 VIII '46). Als ik zulke verbindingen met alleen maar ‘wat’ lees, is het me net alsof ‘(h)et’ er haplologisch uit verdwenen is. Nu zal ik de volgende wisselende doubletten niet als argument voor mijn onderstelde haplologische dissimilatie laten gelden, maar ik wil ze toch vermelden. Zo nam in De Linie het opschrift Kost wat kost haplologische ‘allures’ aan tegenover de tekst: ‘om het proces kost wat het kost tóch te doen plaatsgrijpen’ (L. 1 X '48). Al gaat een opschrift voorop, het kan toch achteraf zijn neergeschreven. Elders volgde na de kop: ‘Bevordering van de wereldhandel ‘kost wat kost’’ in de tekst: dat het ‘een onderdeel is van een uitgebreid Amerikaans plan om de wereldhandel te bevorderen ‘koste wat het kost’’ (Vk. 2 III '50). Een gaver voorbeeld is de afwisseling in eenzelfde tekst: ‘inpolderingen, welke koste wat kost, voortgang zullen moeten vinden’: ‘Nu gaat het er maar om, deze plaats in de wereldluchtvaart, koste wat het kost, te handhaven’ (Vk. 30 I '46). Wat intussen van die haplologie moge zijn, ‘het’ blijft uiteraard om | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
z'n funktie graag op z'n post: ‘Het contract van aankoop moest doorgaan, koste wat het kost’ (L. 9 IX '49); ‘Zij willen koste wat het kost de gok met Nieuw-Guinea wagen’ (Vk. 2 XI '49); en zo vrij veel. Aan het voorbeeld van straks kan ik slechts één voorbeeld met ‘het’ toevoegen, dat niet met ‘koste’ begon: ‘Deze mannen.... moeten kost wat het kost in het productieproces worden opgenomen’ (N.E. 9 VII '49). Heel gewoon zijn daarentegen de gevallen die met ‘koste’ begonnen en ermee eindigden: ‘En dat ze alle redenen hebben om koste wat 't koste, zich te doen blijven gelden’ (Opv. Broch. X 5); ‘De Vrijmetselarij besloot, koste wat 't koste, 't herstel van 't koningschap te beletten’ (O.E.B. XXXIII 114); ‘Ze wilden die ‘revolutie’, koste wat het koste, doordrijven’ (Vk. 9 XI '48); ‘Reeds in 1938.... werd .... ons bureau opgericht en gefinancierd dat koste wat het koste tot taak kreeg de vrede in Europa te beschermen....’ (L. 14 XI '47); enz.Ga naar voetnoot1). Nog één stap terug, en we zijn bij het uitgangspunt, waarvan het N.W. VII 5796 één citaat geeft uit Beets: ‘zelfverloochening het koste wat het koste’. Ik geef nog een tweede voorbeeld: ‘kleine zielen.... die geen hooger doel kennen dan, het koste wat het koste, eigen positie te handhaven’ (Opv. Broch. LXIV 9). Opmerkelijk is bij Kloos in andere woordorde: Als ‘het plebs, van al die mooie theorieën [alleen begrijpt], dat zij 't nu, koste 't wat het koste, eindeloos-beter moeten krijgen....’ (Letterk. inzichten enz. III 107). Eventjes in dalende lijn gaat dan: ‘Wij hebben gezien hoe de regering, het koste wat het kost, de Britse staalindustrie wil nationaliseren’ (Vk. 2 XII '48); hieruit ‘bleek, dat de extremisten opdracht hebben, het koste wat het kost, het kolenvervoer stil te leggen’ (Vk. 31 X '47). Voorop: ‘Het koste wat het kost, maar ik moet naar dat net’ (Vk. 10 VII '50). De overgang van telkens het tweede ‘koste’ naar ‘kost’ verloopt hierbij vrij ongemerkt. Is dat zo bij elk ‘kost’? Ik geef nog even het lijstje varianten van bovenaf aan:
Heeft er bij de vervanging van telkens het tweede ‘koste’ door ‘kost’, ook een verandering van betekenis plaats gevonden? Ik betwijfel het zeer: er verandert wel iets in de klicheeïge zegswijze, maar het klichee blijft z'n dienst onveranderd uitoefenen. En toch is de overgang van het konjunktivische koste naar de indikatief-vorm kost niet voor de grammatische poes - als ‘kost’ althans die overgang maakt. Ik kom er straks op terug. Want we waren nog niet klaar met de varianten. Het tweede ‘koste’ moet ook wel wijken voor ‘wil’. Dat het praesens van dit gebeurwoord oorspronkelijk een optatief was, o.a. blijkens got. wiljau, wileis, wili (E.W. 797; Schönfeld, Hist. gramm.4 164), doet hier niets ter zake. Het woord leent er zich alleen goed voor, om als vervanger van het tweede ‘koste’ te fungeren. Ik kom tot de voorbeelden: ‘Koste wat wil moet Den Haag binnen korte tijd een nieuw hoofd der gemeente kunnen begroeten’ (Vk. 28 V '49). ‘Koste wat het wil moet | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
Bulgarije derhalve in absolute knechtschap van het Kremlin worden gebracht’ (L. 18 XI '49); ‘Het protest van deze vergadering kan een rem vormen op de al te grote bereidheid van de regering om koste wat het wil tot overeenstemming te komen’ (Vk. 19 IX '49). ‘Het gaat om een opdracht en hij moet er zich, het koste wat het wil, doorslaan’ (Vk. 3 IX '48). Ik mag wel telkens met één voorbeeld volstaan. Voorbeelden die met ‘kost’ beginnen heb ik niet; wel voorbeelden die met ‘wilde’ eindigen: ‘Overigens is men wellicht nog niet vergeten, hoe brutaal Moskou optrad, toen Tsjechoslowakije het koste wat het wilde, minstens één waarnemer naar Parijs wilde zenden ter bijwoning van de conferentie over de Marshall-hulp’ (Vk. 7 III '49); ‘maar het was genoeg, om Eduard over te halen, om, het koste wat het wilde, terstond voort te reizen naar Tully-Veolan, waar hij begreep iets te zullen zien of ten minste hooren van Rose’ (W. Scott, Waverley2 431). De verleden-tijdvorm van ‘wilde’ hangt klaarblijkelijk samen met de andere verleden tijden in de zin. Deze overeenstemming van tijd was er ook in de twee voorbeelden (in alinea 5 van dit artikel), waar ‘kostte’ was geschreven. In de gevallen met ‘wil’ van de vorige alinea staan de andere gebeurwoorden altijd in de tegenwoordige tijd. In een gemengd geval, waar de auteur van de verleden tijd naar de tegenwoordige overliep, werd het eveneens ‘wil’: ‘Zwaar en met veel gebulder gafGa naar voetnoot1) hij de ongelikte beer meer van buiten dan van binnen en miste daardoor het komische effect van deze koppige sinjeur, die, het koste wat het wil, zijn duiten verlangt, maar, bij het verschijnen van de bekoorlijke vrouw, als sneeuw voor de zon smelt en ten slotte aan haar voeten ligt’ (Vk. 3 III '49) - alhoewel niet als gesmolten sneeuw. In de verbindingen met ‘wat het wil(de)’ tot slot, is dat slot zeker een indikatief. Is dat ook zo bij ‘wat (het) kost’? dat de rol van ‘wat (het) koste’ overnam. Daar de stam van het gebeurwoord op -t eindigt, komt de ‘verkorte konjunktief’ kost, door het formeel samenvallen met de indikatief, geheel op de helling. Een poging om hierbij de oude situatie te redden door het gebruik van een apostrofe, is me niet bekend. Ook het N.W. VII 5796 geeft daar geen voorbeeld van; wel elders van andere verba in verbindingen die ‘kennelijk een wensch uitdrukken’ - wat in de besproken zegswijze intussen niet het geval is. Deze betekent: ‘het moge kosten wat het moge kosten’ (> het moge kosten wat het wil). Gelijk ik boven reeds suggereerde, verandert wel telkens de vorm van de klichee-geworden uitdrukking, te beginnen bij ‘het koste wat het koste’; maar de spraakmakende gemeente heeft daarbij toch zeker geen grammatizerende bedoelingen, en laat de spraakkunstigende gemeente geheel vrij om zich over de ware aard van ‘kost’ het hoofd te breken - niet alleen als die vorm de zegswijze besluit, maar ook als ‘kost’ de zegswijze inzet, en zo begin en slot doet overeenstemmen. Dat men allerlei uit ‘kost’ kan halen is even zeker, als dat men er allerlei kan inleggen. Het N.W. V 217 wees er in een Aanm. ‘eens voor al’ op, dat bij wensen ‘in later tijd de aanvoegende wijs soms door de aantoonende vervangen’ is. ‘Denkelijk is dit te wijten aan het verloopen van den conjunctief in 't algemeen; ook het verkeerd opvatten van uitdrukkingen als God zegen' 't u en God groet' u kan er toe hebben bijgedragen’. Bij groet' | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
moet de apostrofe het doen; zo ook in God laat' je gezond (blijven)! ‘als sterke bevestiging of als uitroep bij Israëlieten’ (V 219 v.). Kiliaen gaf reeds God groet u ‘salvete, salvetote’; in het Mnl. was het nog God groete u ‘God zegene u’ (M.W. II 2159 v.). Het mhd. Got gruez dich is zonder apostrofe even duidelijk wensvorm, als het zuidduitse Grüsz' Gott met een apostrofe - die men overigens niet kan horen. Het Nederlands is door de klankgelijkheid van groet en groet' in ongunstiger konditie. In allerlei gevallen blijft de wens-konjunktief ‘intakt’, al verdwijnt ook de -e. Een bekend en duidelijk voorbeeld hiervan is God zegen je naast het statiger God zegene u, en het verindikatiefde God zegent u (N.W. V 222 v.) - al dan niet onder invloed van God zegen' 't u. Ter inleiding van deze en andere ‘vaste zegswijzen waarin Gods naam wordt aangeroepen om uiting te geven’ aan allerhande gevoelens enz., zegt het N.W. V 217, dat ze ‘in gemeenzame en ruwe taal vaak verzwakt [zijn] tot vloeken en uitroepen’; gelijk men ald. 218-229 kan nagaan. Ik beperk me tot enkele voorbeelden met of zonder -e: ‘Vandaag aan de dag is God betere het de bestrijding van het Communisme een kwestie van parlementaire discussies...’ (N.E. 31 I '48): ‘'t Zal waar zijn, God beter 't’ (v. Looy, Feesten3 103); ‘‘Wel god beter me’, dondert mijn vader, waarbij hij de vuist op de tafel doet neerkomen, dat...’ (v.d. Leeuw, Ik en mijn speelman13 209); vgl. N.W. V 224; II 2217. - ‘God geve, dat...’ (V 218 en IV 1935) : ‘God geef dat het niet gaat regenen’ (Canter, Twee weken bedelaar4 23). - ‘God zegene hem, dat hij moge herstellen! God sterke Francis’ (Bosboom-T., Majoor Frans11 268 v.); ‘God zegene kleine Nellie Ginright’ (Rawlings, Jody3 356) : ‘God zegen de greep’ (Taal en Lett. VIII 538). Enz. Naast God bewaar me, God beware (N.W. V 222 v.; vgl. II 2381), komt de -e-vorm ook wel zonder ‘God’ voor: ‘Maar wedden op een wereldtitel? ‘Beware!’ zegt Broekman. ‘Wat weten we hier eigenlijk van Kornel Pajor?’’ (Vk. 31 XII '49); ‘Maar het Oranjeteam van toen. Beware! Noem nóg eens zo'n elftal in de moderne geschiedenis van het Nederlandse voetbal’ (Vk. 17 X '49). In andere gevallen moet hemel (N.W. VI 549) of duivel de wens vervullen: ‘want, de hemel help mij! ik dwaal langs den weg als een onrustige geest’ (Scott, De oudheidkenner2 201), ‘hij verhaalt ons, dat de eerlijke Jan vijf kwart uit het schepel kon maken... en dat dank hun de drommel, als zij een vijfde gedeelte van des abts koren kregen’ (110); ‘Dat haal-je de drommel!’ (Remarque, Van het westelijk front geen nieuws 159); vgl. N.W. III 3419, en voor duivel 3616. ‘Al wat een mensch kan doen is te vechten voor wat hij vindt dat goed is en de duivel hale de rest’ (Rawlings, Jody3 193), ‘De duivel hale me, er is een tijd geweest dat ik nóóit hoefde te rusten’ (344). ‘De koekoek haal hem als hij het kwaad niet durft aan te zien’ (v. Schendel, De wedergeboorte van Bedelman 211); vgl. N.W. VII 4921: dat dank(t) je de koekoek e.a. (Stoett, Ned. spreekwoorden2 n. 1038). Via een drukfout(?) wilde ik de wens-konjunktief nog van een gans andere kant laten zien: ‘en Dries, Nelleke en Bet van de Bleek en al die ouderen zijn nu al lang dood, God hebben hunne zielen’ (N.E. 25 I '47). Dit meervoud bij een enkelvoudig onderwerp is er zeker naast. Ik zou dat niet durven zeggen van elk meervoudig onderwerp bij het enkelvoudige leve: ‘Leve de vrede! Leve de Vereenigde Staten van Europa!’ (Centr. 15 V '38), gelijk het èn als opschrift èn in de tekst luidt. Zulke meervouden | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
bij ‘leve’ komen meer voor: ‘Leve het spreekkoor en het massaspel en de reidans, en leve al degenen, die op deze wijze de cultuur in de steigers trachten te zetten’ (L. 16 VII '48); het eerste leve met zijn drieledig onderwerp laat ik maar niet gelden, terecht of ten onrechte. ‘Het hoofdnummer ‘Leve de vrouwtjes’ is een showfilm van Warner Bros, waardoorheen een verhaaltje loopt’ (U.C. 29 VI '35); ‘een film met een titel, waarin geen criticus belang stelt, zoals ‘Leve de Jantjes’’ (Vk. 8 IV '50); ‘Leve de Lijken! schijnt uw muf parool, Wanneer ge snuffelt in gestorven Grieken’ (L. 18 III '49); ‘Leve de genieën!’ (Timmermans, Pieter Bruegel 256); en zo meer. Het N.W. VIII 1714 v. maakt bij de ‘optatiefvorm als heilwensch en toejuiching’ geen melding van deze inkongruentie, tegenover bijv. ‘leven de Belgen’ uit Conscience, en ‘Leven de jongeren!’ uit Kloos - waarvan ik me afvraag of zo'n meervoud wel kan als ‘optatiefvorm’; afgezien natuurlijk van het feit, dat het geschreven ‘leven’ met -n - zo geschreven vanwege de grammatizerende kongruentie - ‘mogelijk’ in de verklanking niet van ‘leve’ verschilt. Ook Overdiep (Stil. Gramm. 331 en 476) en De Vooys (Ned. Spr. 133) wijzen niet op de inkongruerende eigenaardigheid bij leve. Een parallel die zich opdringt, is: ‘Vivat de kookboeken’ (R.K. Muloblad 25 V '39, blz. 206); ‘Vivat de Geuzen!’ (Beaujean, Gesch. v. Limburg 109), ‘Ook te Weert klonk de roep: Vivat de Patriotten’ (157). - Bij Eekhout las ik tegenover ‘Vivat den Notarius!’ (Pastoor Poncke 75 bis): ‘Vivan het vrouwvolk’ (107), waarbij men voor het meervoudige ‘vivan’ niet aan de kollektiviteit van ‘vrouwvolk’ moet denken. Zo'n gedachte zou niet passen bij ‘Vivan dien gullen jonker!’ (Tijl Uilenspiegel 360), en al evenmin - hoewel anders - bij ‘Vivan de saucijzen’ (361). Wel is uit deze verscheidenheid meer dan duidelijk, dat vivan (uit mv. vivant) en vivat gewone uitroepen zijn geworden, die in niets meer van hoera verschillen. Gelijk ik achteraf zag, noemt Teirlinck vi(e)van, een ‘vervorming van lat. vivat, vivant’, gewoon een ‘tusschenwerpsel’ (Zuid-Oostvlaandersch Idioticon III 260 en 263). Uit Streuvels (Dorpsgeheimen 188) noteerde ik nog: ‘Viva den Baron’ - dat wel niet (zoals het eng. viva) uit het italiaanse viva zal zijn overgenomen, maar eerder het op z'n Frans gesproken viva(t) zal weergeven. Ook in ‘leve’ zie ik slechts een uitroep zonder meer, waarbij dan uiteraard geen sprake meer is van numeruskongruentie. Bij gelieve is de gang van zaken zeker anders. Michels merkte eens op in het tilburgs Tschr. voor Taal en Lett. (XXIV, 1936, blz. 223)), dat u in ‘u gelieve’ aanvankelijk een datief was bij de onpersoonlijke konjunktief gelieveGa naar voetnoot1), wat men nu niet zo meer aanvoelt, blijkens zinnen als: ‘‘Heren reizigers gelieven zich aan te melden in de winkel’, waar de oorspronkelijke datief tot een onmiskenbaar onderwerp is geworden’. - In advertenties leest men geregeld: ‘Zij die aan de gestelde eisen niet volvoldoen, gelieven niet te solliciteren’ (L. 23 XII '49); ‘Alleen eerste krachten gelieven te solliciteren’ (Vk. 11 X '49); en zo geregeld zonder veel variatie. Intussen weet men dat verbindingen als: ‘hij gelieve te bedenken’ al wel twee eeuwen oud zijn (N.W. IV 1158); en dat Verdam reeds (M.W. II | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
1234 v.) gelieven, met de persoon als onderwerp, een synoniem noemde van ‘zoo goed zijn te (eene verzachtende omschrijving van moeten)’. Hoe H. Schrijver (U) gelieve niet te bellen ‘een oude gebiedende wijs’ kan noemen (Onze eigen taal 109), is niet duidelijk. Ook Abeele-Peeters (Moderne Ned. Spraakkunst 215) schijnt het voor een archaïstische vorm van de gebiedende wijs te houden. Intussen is een gebod niet identiek met gebiedende wijs. Zeker zullen velen uit de zakenwereld zich weinig of geen rekenschap meer geven van de verbale vorm uit het formule-achtige ‘(UEd.) gelieve mij de ontvangst dezes te berichten’, en zo meer (N.W. IV 1158; De Vooys, a.w. 133). Anders toch zou de verbinding van ‘gelieve’ met een meervoudig onderwerp niet goed denkbaar zijn. Zo adverteerde bijv. een pedicure-inrichting die op Dinsdag 12 Juni wegens sterfgeval gesloten was: ‘Zij die op Dinsdag besproken zijn gelieve opnieuw te komen afspreken’ (U.K.D. 11 VI '45). ‘Eventueele sprekers gelieve zich nog op te geven aan het secretariaat van het Comité Frans Halsplein 3 te Haarlem’ (Msb. 13 IX '34); ‘Sollicitanten, niet ouder dan 18 jaar, gelieve te schrijven onder letter S. aan het Adv. Bur. ...’ (U.C. 5 III '35). ‘Liefhebbers gelieve zich aan 't zelfde adres of op de bijeenkomsten op te geven’, animeerde een Vereenigingsprogramma van St. Augustinus (Leiden) Jan. 1946 - in de oude spelling! Leve de voortvarende studenten. Zou er in al zulke ‘gelieve's’ nog iets naspoken van het oude onpersoonlijke gelieve met een datief? Nee, dat kan niet. Ook ‘moge’ is niet voor iedereen een open kaart, gelijk eens een advertentie van de Utrechtsche Kerklijst griezelig deed uitkomen: ‘Geachte familie. Moge Gods hand uw gezin treffen door den dood, geeft hem dan de laatste eer en laat mij uw begrafenis regelen. Vervoer naar de kerk gratis’ (Msb. 17 VII '38 0. 3; vgl. Taalpanoptikum n. 199 met de volledige authentieke tekst). Zelfs met ‘mocht’ blijft het een droevig geval. Op een bedelbriefkaart van Kath. Blindenzorg te Grave las ik: ‘Moge wij weer op U rekenen’ (12 VII '50). Men kan nog grammatische vrede nemen met: ‘Zijn energie en werklust moge ons tot voorbeeld zijn’ uit een overlijdensbericht (Vk. 29 VIII '49); wat objektief een eenheid is, kan men ook als enkelvoud opvatten. Dat is niet goed mogelijk bij: ‘Moge alle christenen in de vrije wereld dit toch beseffen’ (L. 28 I '49); ‘Moge weer vele Unieleden bijeenkomen en het zo noodzakelijke interacademiaal contact versterkt worden’ (De Dijk III 67); wij kunnen geen volledig overzicht geven, ‘doch enkele voorbeelden moge hier met lof ..worden genoemd’ (N.E. 1 II '47); ‘Moge de Nederlanders, die nagenoeg weer vooroorlogs leven, bedenken, dat het Oosten en het Zuiden van ons land nog in een noodtoestand verkeren’ (Vk. 29 VIII '46); ‘Moge het kunnen zijn geruststellende mededelingen’ (Vk. 24 I '50). Michels sprak t.a.p. 224 v.o.m. naar aanleiding van ‘moge’ met kongruerend enkelvoud van ‘conjunctivitis’. ‘Dit gebruik van moge, merkte De Vooys op (a.w. 136), was nòch Middeleeuws, nòch in de taal van Vondel gebruikelijk’, gelijk Van Helten in Vondel's Taal § 188 (met addenda blz. 173) door een aantal voorbeelden van mag bevestigt (vgl. M.W. IV 1842 en 1851 met Van Helten, Mnl. Spraakkunst 292-300). Het N.W. IX 1005 haalt twee ‘goede’ toepassingen aan van het jongere ‘moge’. Voor zover het geen drukfouten zijn, bevestigen mijn inkongruerende voorbeelden wederom, dat een grammatisch-doende kinderhand | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
gauw gevuld is. De uitgang -e is trouwens de enige sprekende exponent van de konjunktief - waarmee we nochtans het type ‘zegge en schrijve’ niet te na willen komen. - ‘Wij zien in U beiden het centrale kernpunt, het brandpunt van ons nationale saamhorigheidsgevoel’, aldus mr. Linthorst Homan tot het koninklijke paar, ‘Moge Gods zegen op Uw Huis blijven rusten en mogen U een mooie herinnering meedragen van Uw bezoek aan Friesland’ (Vk. 26 IX '50). Anders is: ‘Mogen deze beschouwingen over Indonesië niet geheel doelloos blijken te zijn en moge God aan Nederland nog eenmaal de kans geven...’ (Opv. Broch. CXXXIX 59). In: ‘hoe vreemd het ook mogen schijnen’ (Huldeblijk aan fr. S. Rombouts 43), zie ik een proleptische lapsus. ‘Dergelijke gegevens ware eveneens te verstrekken bij de voorstellen tot salarisverbetering van het reeds in dienst zijnde personeel dat door aanbiedingen elders dreigt weg te gaan’. Aldus in een brief van de utrechtse Curatoren uit een schrijven van de Minister van O., K. en W. Ik laat aan anderen over hier hun tanden in te zetten; en als toespijs te nemen: ‘En ze at er van, als ware 't varkenscarbonaadjes’ (H. de Man, Scheepswerf De Kroonprinces 83). Met dit slot wil ik allerminst enig kwaad zeggen van het meervoudig predikaat. P.S. Onlangs trof me weer: ‘Hoe kan het ook anders in een land, waar - bewijze de vele schilderijen en prenten van muziektaferelen - zo ijverig in de huiselijke kring werd gezongen en muziek gemaakt?’ (Vk. 27 VII '50). Een vroeger voorbeeld (Vk. 23 XII '49) is nog: ‘Mevrouw De Wit was bepaald niet optimistisch - minister Joekes daarentegen wèl en hij grondde dit voor een deel op de omstandigheid, dat niet een groep werknemers en ondernemers in de Stichting van de Arbeid loonsverhoging aan productieverhoging koppelde, maar dat de grote vakorganisaties het deden, bewijze de gehouden congressen van K.A.B., N.V.V. en C.N.V.’. Het geval lijkt mij een analogische variant van getuige, dat herhaaldelijk met een meervoudig vervolg voorkomt: ‘In ieder geval hebben de Helmondse vroede vaderen het plan terdege in studie genomen, getuige de twee geheime zittingen, die door de raad reeds aan dit plan zijn gewijd’ (Vk. 14 VI '50); ‘Tegenwoordig stellen velen belang in deze producten van de oude volksverbeelding, getuige de talrijke boeken en periodieken over folklore’ (Vk. 23 III '50); ‘tot de gedekte stemming ....voelt hij zich erg aangetrokken, getuige vooral zijn sepiadoekjes’ (N.E. 12 XI '49); ‘De massa ziet er niet meer van dan de uiterlijke verschijningsvormen... getuige slagzinnen als ‘Zijn liefde bracht hem tot een roekeloze daad...’ etcetera’ (N.E. 19 II '49); enz. Men zou zowel bij getuige als bij bewijze aan een voorzetsel kunnen denken met de betekenis ‘blijkens, gezien, te oordelen naar’. Als de konjunktief ‘bewijze’ analogisch aansluit bij ‘getuige’, dan moet dat laatste ook als konjunktief zijn geïnterpreteerd. Historisch is getuige evenwel, naar het N.W. IV 1864 uiteenzet, een onzijdig substantief dat in navolging van het franse témoin altijd enkelvoudig werd gebezigd, ook als er een meervoud op volgde: témoin tous les anciens philosophes. ‘Meer nog dan in het Fransch is bij ons het ware besef van deze uitdrukking verflauwd: men denkt onwillekeurig aan het ww. getuigen of aan de getuige, en is soms onzeker of men getuige of getuigen zal schrijven’. Dan volgt in het Wdb. een vreemde raad, die ik maar niet overneem. P. Gerlach Royen O.F.M. |
|