| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen.
De roman als levensspiegel.
In deze bundel vindt men een zestal lezingen, gehouden voor de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage in het cursusjaar 1948-1949 (Den Haag - N.V. Service - 1950. 152 blz. Prijs geb. f 5.90). De rij wordt geopend door N.A. Donkersloot. Voor zijn Analyse van een roman koos hij Van Schendel's Het Fregatschip Johanna Maria, dat diepgaand ontleed wordt, want ‘deze levensgeschiedenis van het schip is het beeld van een leven, het leven van een schip, maar daarin een beeld van een mensenleven, weerspiegeld in de levensduur van het schip’.
Ook G. Kazemier knoopte zijn beschouwing over Het determinisme in de roman vast aan een bewonderd Nederlands werk: De boeken der kleine zielen van L. Couperus. Na een uitvoerige inleiding over het determinisme in de romankunst, licht hij dit toe met de inhoud van het meesterwerk van Couperus, die sinds zijn Noodlot van 1890, met zijn gedachten in de fataliteit geleefd heeft.
De vier andere sprekers kozen hun stof uit buitenlandse romankunst: M.D.E. de Leve uit het Engels (Hardy's The Woodlanders): Mens en Natuur in de roman, S. Dresden uit het Frans (André Gide's Les Faux-Monnayeurs): Roman en Werkelijkheid; J.B. Schouten uit het Duits (F. Werfel's Der veruntreute Himmel): Werfel als religieus mens. In het biezonder vestigen we nog de aandacht op de lezing van H.A. Enno van Gelder over De romanschrijver en de geschiedenis, die op het leerzame voorbeeld wees van Tolstoï's Oorlog en Vrede, en wiens beschouwing voor de aard van de historische roman van algemeen belang is.
| |
De historie van Broeder Russche.
Dit zeldzame, merkwaardige volksboek (Antwerpen 1520) is voor de Seven Sinjoren en onder auspiciën van de stichting Onze Oude Letteren (Antwerpen - Amsterdam - 1950) in een keurig verzorgde uitgave herdrukt, uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr Luc Debaene. Broeder Russche is een duivel, die in mensengedaante als kok in een klooster de monniken verleidt. Het Nederlandse volksboek, door een rederijker deels in verzen bewerkt, berust op de bestaande Hoog- en Nederduitse rijmbewerking, maar de schrijver heeft er verscheiden elementen aan toegevoegd. Dr Debaene, de kenner van dergelijke rederijkersbewerkingen, heeft een uitvoerige, degelijke bibliografische en zakelijke inleiding geschreven (blz. V-XXIV) en in voetnoten de varianten opgenomen en minder bekende woorden verklaard, waardoor het een model-uitgave geworden is.
| |
Epistel totten Bruederen van den Berghe Godes van Willem van St. Thierry's; ingeleid en van een modern Nederlandse vertaling voorzien door Dr J.M. Willeumier Schalij (Leiden - E.J. Brill - 1950; XXIV + 133 blz.).
Deze tekst, bewaard in een handschrift door de Leidse bibliotheek in 1942 aangekocht, is de enig bekende weergave in het Middelnederlands van het Latijnse origineel. De vertaling is geschreven in een Oost-Mnl. dialekt met enige Overijsselse eigenaardigheden. In de inleiding maakt de uitgeefster ons nader bekend met deze monnik, die in 1119 abt werd van het Clunia- | |
| |
censer klooster St. Thierry te Reims, bevriend met S. Bernardus, en auteur van belangwekkende mystiek gekleurde geschriften, waaronder deze brief aan de broeders van Mont-Dieu, ‘door alle tijden heen gelezen en afgeschreven, geciteerd en herdrukt’. Zijn werk ‘heeft sporen nagelaten o.a. in de geschriften van Hadewijch, Ruusbroec, Gerlach Peters en Jan van Schoonhoven’. De moderne vertaling dient om de brief voor tegenwoordige lezers toegankelijker te maken.
| |
Nederlandse Moria-Waardering.
In aansluiting bij zijn artikels in ons tijdschrift heeft Dr Gilbert Degroote in De Brabantse Folklore van September 1950 een uitvoerige studie over dit onderwerp gepubliceerd. Van de zestiende tot de twintigste eeuw gaat hij na, welke schrijvers aandacht aan Erasmus' meesterwerk geschonken hebben: hoe het humoristisch-satirische ‘lof’-motief in tal van navolgingen voorkomt, hoe allerlei auteurs in kleinere of grotere geschriften hun bewondering geuit hebben of, b.v. Busken Huet en Huizinga, het inzicht verdiept hebben. De herdenking bij het vierde eeuwgetij (1936) heeft nog een stroom van bijdragen doen loskomen. Ten slotte gaat de schrijver na, in hoeverre litterair-historici aan Erasmus aandacht geschonken hebben. Dit overzicht, vrijwel volledig gedokumenteerd, getuigt van degelijkheid en kritische zin.
| |
Oude persoons- en familienamen.
In de reeks Anthroponymica, uitgegeven door het Instituut voor naamkunde te Leuven, en ook verkrijgbaar bij Mart. Nijhoff te 's-Gravenhage, zijn No. II en III verschenen, nl. Oude Hasseltse familienamen door J. Gessler (46 blz. Prijs f 4.85) en Oostnederlandse persoonsnamen: de Vechtstreek in Overijsel (± 1400-1429) door H.J. Moerman (23 blz. Prijs f 2.90). De eerste auteur heeft zijn namenlijsten systematisch ingedeeld, o.a. als geslachtsnamen, namen naar plaats, bedrijf of beroep, persoonlijke eigenschappen, spot- of scheldnamen, vreemde en ingevoerde namen. Moerman's verzameling bestrijkt het Kerspel Dalfsen, Kerspel Ommen en Hardenberg. Hij bespreekt vooral de familienamen en voornamen op grond van hun afleiding of samenstelling. Een kaartje van de Vechtstreek is ter verduidelijking toegevoegd.
| |
De ‘Hollandse expansie in het land van Roden’ en haar betekenis voor het Kerkraads dialect.
Over dit onderwerp schreef Dr Win Roukens een bijdrage in de Miscellanea - Van Gils (1949), met een bijlage, alfabetisch geschikt over Kerkraadse kerktaal (± 1900).
| |
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1947-1949.
Dit deel, lopende over twee jaren, bevat naast de gebruikelijke Verslagen een viertal Verhandelingen, nl. een voordracht Uit de vroegste Geschiedenis van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, door P.J. Idenburg, een voordracht over Literatuurstudie en Universiteit, door P. Sobry, een beschouwing over Het Fries en de Friese Letterkunde in Nederland, door Yge Foppema, en een uifeenzetting van Het Probleem-Beets door K.H. Heeroma. Deze stelt de vraag hoe de talentvolle kunstenaar Hildebrand is kunnen
| |
| |
ondergaan in de dominee en de huiselijke dichter. Achtereenvolgens beschrijft hij het standpunt van Potgieter, Huet, Verwey, Ritter en Van Duinkerken en ten slotte geeft hij een eigen oplossing. De psychologische oorzaak zoekt hij in de ‘maatschappelijke geldingsdrift’, maar daarnaast moet de cultuurgeschiedenis de verklaring geven: Beets beleefde een tijd van kentering, maar was ook innerlijk verdeeld: ‘tegengestelde stromingen als romantisch gevoel en classicistische geest moesten tenslotte een gemeenschappelijke bedding’ verkrijgen.
Onder de Levensberichten vermelden wij er enige, die in 't biezonder neerlandici kunnen interesseren, nl. die van Joannes Reddingius door P.H. Ritter Jr., die van J.J. Salverda de Grave door Tine H. Wind, en die van J.L. Walch door G.H. 's-Gravesande.
| |
Algemene Vereniging voor Taalwetenschap.
Het doel van deze onlangs opgerichte vereniging is: het bevorderen van het taalwetenschappelijk onderzoek, dat is dus in principe: van elk onderdeel der taalwetenschap. Dit doel hoopt ze te bereiken o.a. door de uitgaven van een ‘Jaarboek’, waarin de reeds bestaande verenigingen de resultaten van hun werkzaamheid kunnen publiceren en waarin bibliographieën en overzichten van de vorderingen op elk gebied der linguistiek worden opgenomen. Voorts wil ze streven naar internationale samenwerking in het kader der U.N.E.S.C.O.
Daar het bestuur er op vertrouwt, dat allen, die op enige wijze bij de taalstudie betrokken zijn, lid zullen worden, is de contributie zeer laag gesteld. Deze bedraagt f 2,50 per verenigingsjaar. Het eerste verenigingsjaar eindigt op 1 September 1951. Het adres van de secretaris Dr P. Eringa, is: Mahlerlaan 1, Heemstede.
| |
Een monumentale kunst.
In de algemene vergadering van het Prov. Utrechts Genootschap hield Jan Engelman een redevoering over dit onderwerp, waarin hij een parallel trok tussen de beeldende kunsten en de letterkunde sinds 1880. Deze redevoering is in het jaarverslag van 1950 afgedrukt.
| |
Beter Onderwijs. Meer Taal- en Volksbesef.
Onder deze titel publiceerde N. Kestermans een elftal ‘aantekeningen en opstellen’ van verschillende inhoud, maar voornamelijk over het Zuidnederlandse ‘Moedertaalleerplan’ en over de studie van grammatika. De bundel is verschenen in de uitgaven Oranje, St. Amandsberg Gent - 1949 (Prijs 40 fr.).
| |
De Vlaamse schrijvers in het Engels vertaald (1481-1949).
In de uitgaven van de Kon. Vlaamse Academie (1950) verscheen een lijvige bibliografie over dit onderwerp (466 blz.) met uitvoerige registers, bewerkt door Prosper Arents.
| |
Twee-en-twintig biografieën.
Als vervolg van een dergelijk boekje in 1949 geeft Em. Querido's U.M. weer een reeks korte biografieën en portretten van auteurs, waarvan bij deze uitgever werken verschenen zijn (Singel 262).
| |
| |
| |
Inaugurele redevoeringen.
Dr A.A. Prins: Geest en Vorm. De Engelse volksaard weerspiegeld in de taal (Leiden - Universitaire pers - 1950). (Prijs f 1.-).
Dr H.P. Blok: Afrikanistische Taalwetenschap. Problemen, taal en doel. (Leiden - A.W. Sijthoff's U.M. - 1950). (Prijs f 1.50).
Dr K.E.O. Jahn: Turken en Oost-Slaven. Enkele beschouwingen over hun onderlinge betrekkingen (Leiden - E.J. Brill - 1950).
| |
Ontvangen boeken.
R. Kuitert en A. van der Wijden: Taalvorming. Leesboek I. Vijfde druk, met Werkschrift I. (Prijs f 1.90 + f 0.35).
E. Rijpma en F.G. Schuringa: Nieuwe Stijloefeningen. Tweede deeltje. Negentiende druk. (Prijs f 1.50, geb. f 1.90).
Dr J.P. van Praag en Dr G. Stuiveling: Nieuwe Verhalen (Bongerd-boekjes). (Prijs f 2.25, geb. f 2.60).
Dr J. Karsemeijer en Dr G. Kazemier: Los van de Letter. 4de druk. (Prijs f 2.25, geb. f 2.60).
(Groningen - J.B. Wolters - 1950).
G.A. Brands en R.W. Lieve: Gouden Aren. Deel I. Vijfde, gewijzigde druk. (Prijs geb. f 4.95).
H. van Wamelen: Beknopt Overzicht van de Woordkunst. Vijfde druk. (Prijs f 0.95).
Charivarius: Een ander Woord. Nederlandse synoniemen en zinverwante woorden. Tweede vermeerderde druk. (Prijs geb. f 2.95).
Alle te 's-Gravenhage - G.B. van Goor's Zonen - 1950.
Bartel Thuresson: Middle English occupational terms.
Karl Gunnar Lindkvist: Studies on the local sense of the prepositions in at on and to in modern English (Lund - G.W.K. Gleerup - 1950).
|
|