Op zen plaats.
NTg. XLII, 257 vlg. is op zen plaats ter sprake gekomen als een voorbeeld van ‘vaste verbindingen met op zen, die door hun frequentie iets van een samenstelling krijgen, en zozeer geïsoleerd raken dat men de behoefte niet meer voelt aan correspondentie in getal’. Dat werd geïllustreerd met de zinnen zet de pannen op zen plaats en alle dingen op zen plaats, met de voorzichtige toevoeging dat zulk gebruik van op zen plaats ‘uit minder beschaafde mond’ te horen valt. Intussen strekte een verder voorbeeld van subsidies, die op zen pootjes terechtgekomen waren, er al toe, de voorzichtigheid ter zake van het beschavingspeil van degenen die zich zoiets veroorloven, niet te ver te drijven, aangezien de zin met de op zen pootjes terechtgekomen subsidies opgevangen was uit de mond van een hoogleraar in nederlandse taalkunde. Sedert heb ik twee merkwaardige gevallen gehoord van op zen plaats, met discongruentie ditmaal niet in getal, maar, logisch-grammatisch nog ‘gedurfder’, in persoon, en dat uit ontwijfelachtig beschaafde mond. Een voortreffelijk sprekende vrouwelijke candidaat in de nederlandse letteren, met gemakkelijke en rake woordkeus, vertelde over een nieuwe werkkring die ze zich gekozen had, en zei daarbij: je moet werk proberen te vinden waarin je je op zen plaats voelt (je = ‘men’). En even verder in hetzelfde verhaal: ik heb alle hoop dat ik daar op zen plaats zal zijn.
C.B.v.H.