De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Genusverandering bij stofnamen.Er zijn heel wat stofnamen waarbij het genus onzeker is: er is weifeling tussen de en het. Als we aannemen dat de Woordenlijst van Beets (1914) een niet ver in het verleden liggende toestand juist weergeeft, dan krijgen we de indruk dat het de-genus aan de winnende hand is. Veel Nederlanders van benoorden de Moerdijk, die niet iedere dag bij hun spreken de Woordenlijst of een daarop gebaseerd woordenboek raadplegen, zullen met enige verwondering vernemen dat de volgende woorden in de Woordenlijst uitsluitend het genusteken ‘O.’ hebben, dus alleen als het-woorden gelden: caoutchouc, dril (linnen weefsel), grind, hachée, katoen, lak, notemuskaat, opium, parfum, pek, plamuur, pluche, satinet, snot, trijp, vernis, was (van bijen), zuivel en zult. Ik voeg hieraan toe enige woorden, die bij Beets niet voorkomen, naar de 21e druk van Koenen's Handwoordenboek, waar het exclusieve ‘o.’ misschien nog meer verwonderen zal, omdat deze publicatie van zoveel latere datum is (1946) dan die van Beets. In Koenen21 dan zijn uitsluitend onzijdig: beits, carbid, celluloid, lysol, pasta, pilo, vermouth. De mate van verwondering zal uiteenlopen naar de persoon en naar de afzonderlijke woorden, maar bij enkele zullen wel alle benoordenmoerdijkse lezers het neutrum zo onmogelijk achten dat ze geneigd zijn, aan een vergissing of een drukfout in de geraadpleegde lexicografische werken te denken. Een glas goed vermouth zal op de meeste Noordnederlanders de indruk van gecreoliseerd Nederlands maken, en zuur zult zullen ze niet gemakkelijk uit prijslijsten van vleeshouwers kunnen staven. Inderdaad bevestigt Koenen21, in vergelijking met Beets, de indruk dat het de-genus voortgang maakt. Zo zijn grind, katoen en was bij Koenen-Heeroma ‘o. en v.’, en bij zult wordt, blijkbaar nog met aarzeling, ‘ook v.’ erkend. Nog groter is de aarzeling bij opium: ‘soms ook v.’: het is ook niet gemakkelijk, het v. te erkennen bij een woord dat zo'n correct-latijnse neutrale uitgang vertoont. Wij zullen straks evenwel nog zien dat er wel duidelijker sprekende formele hindernissen zijn, die zonder veel bezwaar zijn of worden ‘genomen’. Een aarzelende concessie naar v. toe doet Koenen21 ook bij pek. Pluche is zelfs al alleen v., zulks in tegenstelling met de nog recentere Van Dale, die alleen nog o. erkent. Moest ik mijn mening zeggen (maar de persoonlijke verschillen zijn op dit onzekere terrein groot), dan zou ik Koenen te radicaal achten: stoelen met rood pluche komt mij nog geenszins onmogelijk voor. Er zijn ook bij Beets al verscheiden stofnamen die naast het O. ook al het V. of het M. hebben. Wat de keus tussen deze twee laatste distinctieven in elk afzonderlijk geval bepaald heeft, kunnen we onbesproken laten. Zo zijn o.a. behandeld bitter, chloor (hier is Koenen21 tot het enkele ‘o.’ teruggekeerd), havermout, kaneel, marsepein, (turf)molm, rubber, sajet. Teer, bij Brill, Nederl. Spraakleer I4 (1871), 151 nog onbestreden onzijdig, is bij Beets ‘O., ook V.’; fruit bij Brill eveneens onzijdig, heeft bij Beets al het V. voorop. Mastik (dit is de enige spelling die Beets toelaat) is in de Woordenlijst zelfs alleen M.; bij Koenen21 is het ‘v. en o.’. Tegenover de vele voorbeelden waar de Woordenlijst in strijd met het tegenwoordig gebruik alleen O. heeft, staan er maar een paar waarbij zich het andere voordoet. Bij drop (geneesmiddel) en vuilnis erkent Beets alleen V., bij het laatste misschien mede wegens het suffix -nis, dat immers | |
[pagina 8]
| |
in overgrote meerderheid de-woorden vormt. Met het voorbehoud dat in deze aangelegenheden past (hoe meer men zich met het genus van stofnamen bezighoudt, hoe minder men geneigd is tot apodictische uitspraken) zou ik zeggen dat het neutrale genus bij beide woorden ten minste even gebruikelijk is. Brill, Nederl. Spraakl. I4, 150 noemt drop zelfs uitsluitend onzijdig, en op bldz. 166 vuilnis ‘onzijdig als collektief’. Dit ‘als collektief’ betekent vermoedelijk ‘omdat het collectief is’, en niet dat Brill het in eventuele andere betekenissen vrouwelijk acht. Hoe men ook over de keus van de lexicografen inzake het genus moge oordelen, bij de meeste van de totnogtoe besproken woorden staat vast dat het neutrum het oudst is. En dat geldt ook voor de meeste van de hierna nog te bespreken woorden: het aantal stofnamen die tussen de en het weifelen, is nog lang niet uitgeput, en wordt in dit opstel ook niet uitgeput. In de grote meerderheid van de gevallen waar het genus weifelt, mogen we dus vaststellen dat het de-genus zich uitbreidt. Voorzover het franse woorden zijn, kan bij de bepaling van het oorspronkelijk genus de opmerking van waarde zijn die Salverda de Grave, Franse Woorden in het Nederlands, 322, maakt: ‘(ik) wil de nadruk leggen op het feit dat het neutrum bij voorkeur het geslacht is der overgenomen woorden’. Een oorspronkelijk neutrum is zeker niet het woord steen. Toch doet zich bij de namen van gesteenten een bijzonder geval voor, en het genus van steen is daarbij van belang. Men leest in grammatische werken dat zulke woorden als voorwerpsnaam mannelijk, als stofnaam onzijdig zijn. Brill, t.a.p. 151, beperkt dit nog tot de ‘namen der edele steenen, die mannelijk zijn, omdat men er het mannelijk woord steen bij denkt, wanneer een enkele steen bedoeld wordt’, maar ‘onzijdig, zoodra men de stof in het algemeen op het oog heeft, als het agaat, het saffier, robijn, ertsGa naar voetnoot1), topaas enz. Zelfs het woord steen is in dit geval onzijdig.’ Koenen 21 wil dat van steen niet zo algemeen laten gelden: ‘wordt steen meer als een verzamelende stofnaam opgevat, dan is steen v.’ Of de gebruikers van het woordenboek door deze formulering voldoende wegwijs worden gemaakt, kunnen we in het midden laten. Die formulering zou misschien niet in de eerste plaats doen verwachten dat Waalsteen en IJselsteen het distinctief ‘v.’ krijgen, maar tufsteen en zandsteen niet. Beets heeft IJselsteen en zandsteen niet, maar geeft Waalsteen (stofnaam) als M., vermoedelijk in aansluiting bij de voorwerpsnaam. Hardsteen is èn bij Beets èn in Koenen 21 nog uitsluitend onzijdig. Intussen zal niemand de realiteit van die hardsteen die ze voor dorpels gebruiken ontkennen. Het WNT. noemde trouwens in het eind van de vorige eeuw hardsteen ‘als stofnaam vr. en onz.’, en die qualificatie is in dit verband interessant, omdat het artikel hardsteen van de hand van Beets is. We zullen niet trachten na te gaan waarom Beets hier voor het vrouwelijk genus geopteerd heeft - een keus die te opmerkelijker is omdat er bij de citaten enige zijn die masculiene buigingsvormen bij de stofnaam vertonen -, maar alleen vaststellen dat Beets toen het de-genus ook voor de stofnaam hardsteen heeft erkend. Een overtuigend voorbeeld van dit genus bij de algemene stofnaam steen is ook helse steen ‘lapis infernalis’. | |
[pagina 9]
| |
Ieder die een woordenboek van artikel tot artikel nagaat, of zelf zich met bescheiden of meer wetenschappelijk lexicografisch werk bezighoudt, weet dat de beminnelijkste inconsequenties zich daarbij voordoen, ook al staat de bewerker overigens als een nauwkeurig man bekend. Niets is dan ook verder van mij dan de lust tot jacht op zulke inconsequenties in woordenboeken. Wie aan die lust wil toegeven, kan bij de steenachtige woorden zijn lezers nog heel wat meer vermakelijke stof bieden dan hier is opgediend. Zoveel is, bij alle weifeling en tasten van de woordenboeken, wel zeker dat de neiging tot neutrum maken van de steennamen en het woord steen zelf, bestaan heeft en onmiskenbare blijvende gevolgen heeft gehad. Juist in dit verband, waar het accent gelegd wordt op een - in het algemeen blijkbaar jonge - tendentie van het naar de bij stofnamen, is het van belang, vast te stellen dat in wat oudere tijd ook een tendentie van de naar het heeft bestaan en gewerkt. Als nu blijkt dat de werkelijkheid lang niet (meer?) klopt met de toestand die woordenboeken en grammatica's, zij het met weifeling, beschrijven, dan kan men dat op twee manieren verklaren, terwijl de ene verklaring de andere niet geheel hoeft uit te sluiten. Het is n.l. mogelijk dat de oude tendentie van de naar het niet tot een definitieve onderscheiding in genus van stofnaam en voorwerpsnaam heeft geleid, zodat het onmiskenbaar voorkomende de-genus van deze stofnamen een ‘relict’ zou zijn. Het is ook mogelijk dat de steennamen in latere tijd zijn meegetrokken door de jongere tendentie van het naar de. Er zijn meer substantiva, die officieel neutra zijn als stofnaam, maar als voorwerpsnaam het de-genus hebben. Daartoe behoren bijv. balein, draad, duffel, kurk, koraal. Met enig recht zou men bij die groep kunnen aansluiten bont, hoewel dat gewoonlijk er niet bij wordt vermeld. Het is toch niet te ontkennen dat vrouwen, al naar de eis van de mode of de stand van hun beurs, een zware bont, een brede of een korte bont dragen, al is het het-genus voor dat bonten voorwerp nog niet onbekend. Het schijnt dat het onderscheid ook bij andere woorden van de groep niet streng gehandhaafd wordt. Het WNT. zegt bijv. van kurk, dat het als stofnaam ‘vr. en vooral vroeger onz.’ is. Heeft de bewerker soms het officieel geldende onderscheid niet te veel willen forceren? In ieder geval geeft hij een voorbeeld van de kurk, pronominaal als zij aangeduid, uit 1855. Van draad vermeldt het WNT. in het geheel geen onzijdig genus, wel van koperdraad en ijzerdraad, bij het laatste woord met de toevoeging dat het in Zuid-Nederland ook als stofnaam mannelijk is. Het ligt voor de hand, de onzekerheid bij sommige van deze woorden op dezelfde wijze te beschouwen als die bij steen c.s. Nog andere tegenstellingen, door de woordenboeken gehandhaafd, gaan in de praktijk van het spreken niet of niet meer op. Zo is in de Woordenlijst afval in de betekenis ‘het afvallen’ M., maar in de betekenis ‘het afgevallene’ O. Naar mijn taalgevoel is afval in de eerste betekenis stellig uitsluitend de-woord, maar anderzijds zou ik niemand veroordelen die zegt de afval gaat naar de vuilnisbak.Ga naar voetnoot1) Als het onderscheid ooit goed gevestigd is geweest, gaat de stofnaam hier kennelijk de de-kant op. Poeder (poeier) is volgens de Woordenlijst onzijdig, maar als ‘fijn- | |
[pagina 10]
| |
gestampt geneesmiddel’ vrouwelijk. Ook hier is de werkelijkheid anders: de poeier is als stofnaam heel gangbaar. Het WNT. trouwens, dat het woord ‘in de meeste beteekenissen onz.’ noemt, verwijst zelf naar enige aanhalingen (waaronder niet alleen jonge) van de poeder. Het lichtelijk gemeenzame, maar tijdens de oorlog nogal eens gebruikte in de poeier (liggen, bombarderen) heb ik nooit anders dan zo gehoord. En bleekpoeder is zowel in het huishouden als de blekerij wel uitsluitend de-woord. Enigszins anders ligt de verhouding bij stof, dat als ‘stuifsel’ het-woord is en ook meestal als zodanig voorkomt. Toch mogen we niet de vele Hollandse huismoeders als onbeschaafd brandmerken, die bij gelegenheid zeggen je stikt er in de stof of je kunt er in de stof wel schrijven. Van Wijk erkent dit genus in het Et. Wdb. door eenvoudig te constateren ‘het en de’. Het WNT. zegt van dit woord stof dat het ‘door verwarring met Stof (I) soms vr. gebruikt’ wordt. De mogelijkheid dat het met stuiven verwante stof naar zijn genus de invloed van het andere stof < oudfrans estoffe, fr. étoffe heeft ondergaan, is niet te ontkennen, maar dat de betekenis van het woord, zijn karakter van stofnaam, doorslaand is geweest voor het verloop, is toch wel zeer waarschijnlijk. Cement wordt door de woordenboeken eenstemmig als het-woord opgegeven, en meestal hoort men het ook zo gebruiken, vooral in de bij niet-vaklieden nogal gewilde overdrachtelijke betekenis. Maar de vakman heeft het over goeie cement. Als het WNT. opmerkt dat het woord ‘in Zuid-Nederland ook mannelijk’ is, dan heeft het daarin zeker gelijk: in de helft van de door Van Beughem in zijn Bijdrage tot .... het geslacht der zelfst. naamwoorden in de Zuidndl. dialecten gebruikte bronnen komt het als zodanig voor. Toch zou ik op grond daarvan niet willen veronderstellen dat de Noordnederlandse metselaar die cement als een de-woord behandelt, een oude traditie handhaaft. Een woord waarbij het Zuiden zonder twijfel het oude bewaart door het als het-woord te behandelen, is stijfsel, dat Beets terecht alleen als de-woord vermeldt, terwijl Brill, t.a.p., 165, het nog als onzijdig opgeeft, als behorende tot ‘de woorden op sel, als zij ... beteekenen .... het voorwerp of de stof, waarmede de werking geschiedt’. Het woord stijfsel is inderdaad een interessant voorbeeld van de teruggang van het neutrum bij stofnamen, omdat het toont dat de neiging tot het de-genus niet altijd geremd wordt door formele genuskenmerken als waartoe het suffix -sel zonder twijfel behoort. Als formeel gekenmerkt zou men ook het woord aroma kunnen beschouwen (hoewel de thema leert dat het griekse -ma ook buiten de semantische sfeer van de stofnamen niet altijd een deugdelijk voorbehoedmiddel tegen de ‘deneutralisering’ vormt). En inderdaad hoort men zelden anders dan het aroma, zolang het ‘geur’ betekent. Zodra evenwel aroma vloeibaar in een flesje zit, stoot niemand zich meer aan die aroma is te scherp of geef me de aroma eens aan; eerder zou het aroma hier vreemd aandoen. Met een degelijker beschermend genuskenmerk, zo zou men geneigd zijn te denken, is jodium toegerust. Het woord is dan ook èn in de Woordenlijst èn in Koenen 21 èn in de nieuwe Van Dale uitsluitend onzijdig. Maar ook hier is de praktijk anders. De jodium, die in een flesje in de kast staat, is nog overtuigender de-woord dan de aroma in het flesje. Daarbij kan ongetwijfeld hebben meegespeeld dat dit jodium is verkort uit jodiumtinctuur. Een dergelijke, het de-genus bevorderende omstandigheid kan echter, zover | |
[pagina 11]
| |
ik weet, niet hebben gewerkt bij arsenicum, dat als wetenschappelijke naam van het scheikundig element zeer zeker neutrum is, maar iemand die een arsenicumkuur doet, wordt door de huisgenoten aan zijn verplichtingen herinnerd met denk erom dat je de arsenicum niet vergeet en we zullen nieuwe arsenicum moeten bestellen. Opium is niet het enige woord dat, niettegenstaande het neutrale -um, voor de de-neiging heeft moeten zwichten. En petroleum, dat blijkens citaten in het WNT. ook neutrum is geweest, heeft het latijnse genus van oleum al zo radikaal verloochend, dat het in de Woordenlijst terecht alleen V. is. Het neutrum had het hier ook wel bijzonder moeilijk tegenover de petrolie. Zelfs voor de regel, dat een samenstelling het genus van het tweede lid heeft, houdt de neiging tot de bij stofnamen geen halt. Toen ik voor het eerst op de griesmeel opmerkzaam werd gemaakt, dacht ik aan een persoonlijke eigenaardigheid van mijn zegsvrouw. Sedert echter heb ik het de-genus van griesmeel uit zoveel huishoudens bevestigd gekregen, dat er niet meer aan te twijfelen valt, al is het dan voorlopig een specifiek ‘vrouwelijk’ genus. Maar de meeste mannen zullen toch ook van de appelmoes en de bessensap spreken, al zijn moes en sap het-woorden. Bij de twee laatste woorden zou men kunnen denken aan invloed van het genus van het eerste lidGa naar voetnoot1), zoals De Vooys, Ned. Sprkk.2, 48, doet voor ogenblik, weliswaar met aarzeling (noot ald.). Die invloed zou ook in aanmerking komen voor havermout, hoewel weinig Nederlanders ook het simplex mout, voorzover ze het kennen, anders dan als de-woord zullen behandelen. Mout is namelijk in de Woordenlijst en in Koenen 21 alléén onzijdig. En met wat goede wil zou die verklaring ook kunnen dienen bij het huishoudelijke (nog niet algemene) het goed in de sop zetten, als we de omweg via zeepsop willen aanvaarden. Van zeepsop zou dan het de-genus kunnen zijn uitgegaan, en dan ook op het simplex sop toegepast. Een dergelijke invloed van het eerste lid is misschien niet geheel te loochenen, maar zou toch nooit die uitwerking hebben gehad, als de betrokken woorden niet juist stofnamen waren. Het is gemakkelijk, de voorbeelden te vermenigvuldigen van onzekerheid met overhelling naar de. Die onzekerheid komt aardig uit bij nieuwe stoffen met nieuwe namen. Zo is bakeliet wel overwegend een het-woord, en het zal daarbij steun vinden in wat oudere woorden op -iet als eboniet en grafiet. Maar de bakeliet is toch lang niet zo onmogelijk als de zilver. Als neutrum zou ik ook nylon willen classificeren, zonder evenwel ook maar het minste bezwaar te durven maken tegen de Amerikaanse nylon is de beste. De vrij jonge ontlening bacon, die bij Beets nog niet staat, is èn in Koenen 21 èn in de nieuwe Van Dale onzijdig gemaakt, waarbij wel de analogie van spek, eventueel vlees, invloed zal hebben gehad. Maar komt bacon als broodbelegsel bij slagers en huisvrouwen wel ooit anders dan als de-woord voor? Gluton, ook nog niet bij Beets, is eveneens èn in Koenen21 èn in Van Dale 7 als onzijdig opgegeven. Waarop dat berust, kan ik niet nagaan. Heeft het neutrale genus van lat. gluten, -inis ‘lijm’ er aandeel in gehad, eventueel in combinatie met het -on, dat hier - in onderscheiding met bacon, waar het alleen grafisch is - voor een ‘griekse’ neutrale uitgang | |
[pagina 12]
| |
kan doorgaan? Hoe dat zij, voor mij is het de-genus veel gewoner: waar staat de gluton? Geef de gluton eens aan. Wil men hierbij aan invloed van lijm denken, dan is daar wat voor te zeggen. Maar als lijm aan de orde komt, is het in deze samenhang moeilijk, de opmerking binnen te houden dat ook lijm geen ongestoorde de-traditie achter zich heeft. Het Mnl. Wb. noemt het ‘(m. en?) o.’, welk distinctief Van Wijk in het Etym. Wb. verduidelijkt tot ‘o.(m.?)’, terwijl het WNT. de bewijzen voor het middeleeuwse masculinum blijkbaar zo zwak acht, dat het het mnl. genus alleen als ‘onz.’ opgeeft. Lijm behoort kennelijk ook tot de stofnamen die van het naar de zijn verschoven, al is die verschuiving hier dan niet van de laatste tijd. Van lijm naar het verwante leem is een kleine stap verder op de afdwaalweg van nieuwe naar oude woorden. Leem is in alle woordenboeken onzijdig. Het WNT. erkent dat het ‘gewestelijk ook m.’ is, maar geeft toch een, vermoedelijk niet-gewestelijke, aanhaling uit Krecke, Chemische Technologie (1881) van de leem, waarop in een volgende zin met deze wordt teruggekomen. Zou leem misschien ook, juist in de kringen die er dagelijks mee te maken hebben, meer de-woord zijn dan de woordenboeken doen blijken, evenals cement? Bij Van Beughem, a.w., 41, kan men zien dat in Vlaams-België het masculinum bij leem goed vertegenwoordigd is; volgens Pauwels, Bijdrage ... geslacht .... substantieven in Zuid-Nederland, die leem wel, maar cement niet behandelt, is het onzijdig genus zelfs vrijwel tot West-Vlaanderen beperkt (bldz. 91 en kaart 1). Om nu tot de nieuwe stofnamen terug te keren, men kan de weifeling bij woorden als gluton, nylon, bakeliet, plastic enz. ten dele daaruit verklaren dat zulke nieuwvormsels nog geen traditie hebben. Toch is de doorslag naar de onmiskenbaar. Het zou mij niet verwonderen als juist weer de vakman van de triplex sprak, al is dit woord, verkort als het is uit triplexhout, stellig als neutrum zijn korte loopbaan in het Nederlands begonnen. Zo'n geval is ook alpaca(zilver), dat mij inderdaad als neutrum het meest vertrouwd is. Maar die alpaca zou mij geenszins stuiten. Het nieuwe geneesmiddel tegen tuberculose, para-amino-salicylzuur, dat met een letterwoord pas heet, is wegens -zuur tot neutrum voorbestemd, maar in sanatoria is de pas tenminste even gewoon als het pas.
Hoe meer het materiaal aanzwelt, hoe billijker het verlangen van de lezer wordt naar een verklaring. Maar die kan ik tot mijn spijt niet geven. Een zegsvrouw wees mij erop dat de de-woekering vooral in de huishoudelijke sfeer ligt. Inderdaad hebben we in het bovenstaande al heel wat keukenwoorden ontmoet. En evenals de griesmeel, behoren de stof (stuifsel), de sop, de katoen, de flanel voorlopig meer tot de vrouwen- dan tot de mannentaal. Zo zal ook Beets, als hij bij chloor een V. toelaat, wel aan het bleekmiddel gedacht hebben, dat in het huishouden niet anders dan de chloor heet, terwijl Koenen 21 met zijn enkele ‘o.’ meer de wetenschappelijke benaming chloor(gas) op het oog heeft gehad. Maar al wilden we aanvaarden dat de ‘ont-het-ting’ in de huisvrouwentaal is begonnen (wat voor appelmoes, bessensap, stijfsel en griesmeel wel buiten twijfel staat), dan is daarmee nog geen verklaring gegeven. Laat het waar zijn dat de huisvrouw met voedings- en reinigingsingrediënten en textielstoffen in meer dagelijkse en intiemer aanraking komt dan de man, dan zou dat eerder een reden zijn voor groter ‘zuiver- | |
[pagina 13]
| |
heid’ ten aanzien van het genus dan voor ontsporingGa naar voetnoot1). De veronderstelling dat de grote meerderheid van de-stofnamen de minderheid van het-stofnamen zou hebben meegesleept, bevredigt maar matig of helemaal niet, juist als men die ‘analogie’ wil laten beginnen onder de mensen van het vak. Zo weinig waarschijnlijk het is dat juist de metselaar van de cement zou zijn gaan spreken ‘naar analogie van’ de specie of de kalk, zo weinig waarschijnlijk is het dat juist de huisvrouw de griesmeel is gaan zeggen naar de rijst, de gort, de bloem enz. enz., of de flanel naar de wol enz. Er zijn bovendien èn in de keuken èn in de ‘textiel’ woorden genoeg die hun neutrale genus behouden hebben. Griesmeel had gesteund kunnen worden niet alleen door meel zelf en andere composita daarvan, zoals tarwemeel, roggemeel, maar ook door zout, vet, vlees, nat, deeg, water, brood, gebak e.a. En namen van textielstoffen als katoen en flanel zouden een nog krachtiger steun kunnen vinden in de vrij talrijke woorden uit dezelfde sfeer, die onwankelbare neutra zijn gebleven, zoals linnen, laken, garen, lint, en niet te vergeten het veel gebruikte algemene woord goed. Diernamen zijn in overgrote meerderheid de-woorden, maar zover mij bekend heeft het paard nergens genus-invloed ondergaan van de ezel of de os, of het schaap van de geit, of het varken van de koe. Vlas is ongerept neutrum kunnen blijven tegenover de numerieke overmacht van tarwe, rogge, gerst en haver. En als zich bij zulke neutra een neiging tot de openbaarde, zou die niet juist het eerst bij boeren of vlassers te wachten zijn. De verklaring van de deneutralisering van stofnamen komt vooral niet nader, als men let op het verloop van de pronominale aanduiding bij die woorden. Het is bekend dat in vrijwel heel Nederland benoorden de grote rivieren het gebruik van ze bij niet-neutrale stofnamen zeer algemeen isGa naar voetnoot2): soep, melk, koffie, wijn, thee, honing, wol, katoen, enz., zulks niettegenstaande het feit dat deze woorden in het zuidelijk taalgebied, dat de drie genera onderscheidt, merendeels mannelijk zijn. Uit gegevens die ik daarover heb verzameld, en die ik bij gelegenheid eens bekend hoop te maken, blijkt nu dat dit ze op terugtocht is, en langzamerhand provinciaal of ‘burgerlijk’ begint te worden. Daarbij is het opmerkelijk dat, wanneer men niet eenvoudig met hij reflecteert (die soep is niet te eten, hij is aangebrand of zet de melk af, hij gaat overkoken), heel dikwijls juist het wordt gebruikt. Die omstandigheid zou eerder een veldwinnen van het het-genus doen verwachten dan de uitbreiding van de, die wij in feite waarnemen. Het mag wat onbevredigend zijn, niet anders te kunnen doen dan een tendentie aan een behoorlijk aantal voorbeelden te laten zien, zonder voor die tendentie een redelijke verklaring te kunnen geven. Maar de feiten op zichzelf zijn het kennisnemen waard, en de verzamelaar hoeft ze niet voor zich te houden, ook of juist als hij zich bewust is met zijn verzameling | |
[pagina 14]
| |
lang niet volledig te zijn geweest. De mededeling ervan kan een ander aanleiding geven, het materiaal aan te vullen en daardoor wellicht tot een verklaring te komen. De hier gegeven bijzonderheden aangaande het verloop van het naar de zijn waargenomen vooral in de grote steden van westelijk en centraal Nederland. Schaarsere, meer incidentele gegevens uit oostelijker en noordelijker streken wettigen het vermoeden dat het vrij algemeen is bij allen die beschaafd Nederlands spreken in het gebied boven de grote rivieren, dat in het algemeen maar twee genera onderscheidt. Het is mij niet bekend, of dezelfde tendentie zich ook openbaart in dat gedeelte van het gebied met drie genera waar de algemene beschaafde omgangstaal een behoorlijke positie heeft, dus bijv. in de steden van Noord-Brabant en Nederlands-Limburg. Zo ja, dan zou het van belang zijn te weten, of daarbij voorkeur is voor het masculinum dan wel voor het femininum: de keus tussen de twee zou immers bij beschaafd sprekende Brabanders en Limburgers blijken aan de wijze waarop zulke stofnamen pronominaal worden gereflecteerd. Utrecht, Augustus 1950. C.B. van Haeringen. |
|