De Nieuwe Taalgids. Jaargang 44
(1951)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Over twee vertalingen van ‘Ossian’.Er liggen 'n dozijn jaren tussen de publicatie van de vertaling van Mr. P.L. van de Kasteele (1793) en van die van Mr. Willem Bilderdijk (1805).Ga naar voetnoot1) Het tijdsverschil is te klein dan dat we ze niet zouden beschouwen als gelijktijdig. Beide vertalingen zijn metrisch; ze gaan terug op 'n tekst in 'n soort van ritmisch proza, dat moeilijk is te karakterizeren, maar waarvan de korte zinnen met hun knuppeleffekt meermalen zijn nagebootst, o.a. door Chateaubriand, in Les Natchez, en hier en daar in Les Martyrs, bijv. waar hij aan 'n troep Franken de volgende krijgszang in de mond legt: ‘Pharamond! Pharamond! nous avons combattu avec l'épée. Nous avons lancé la francisque à deux tranchants; la sueur tombait du front des guerriers et ruisselait le long de leurs bras. Les aigles et les oiseaux aux pieds jaunes poussaient des cris de joie; le corbeau nageait dans le sang des morts; tout l'Océan n'était qu'une plaie: les vierges ont pleuré longtemps.’ Pharamond! Pharamond! nous avons combattu avec l'épée. ‘Nos pères sont morts dans les batailles, tous les vautours en ont gémi; nos pères les rassasiaient de carnage! Choisissons des épouses dont le lait soit du sang et qui remplissent de valeur le coeur de nos fils....’Ga naar voetnoot2) Wat Chateaubriand wist van de Germanen, had hij gehaald uit Tacitus en Plutarchus; van stijl en struktuur der Germaanse strijdliederen konden auteurs als deze hem geen idee aan de hand doen. Geen nood. Macpherson had met zijn ‘Ossian’ hem voorzien van voldoende voorbeelden ter navolging. ‘The clouds of night come rolling down. Darkness rests on the steeps of Cromla. The stars of the north arise over the rolling of Erin's waves: they show their heads of fire through the flying mist of heaven. A distant wind roars in the wood. Silent and dark is the plain of death! Still on the dusky Lena arose in my ears the voice of Carril. He sung of the friends of our youth; the days of former years; when we met on the banks of Lego; when we sent round the joy of the shell. Cromla answered to his voice. The ghosts of those he sung came in their rustling winds. They were seen to bend with joy, towards the sound of their praise! Be thy soul blest, O Carril! in the midst of thy eddying winds. O that thou wouldest come to my hall, when I am alone by night! And thou dost come, my friend. I hear often thy light hand on my harp, when it hangs on the distant wall, and the feeble sound touches my ear. Why dost thou not speak to me in my grief, and tell me when I shall behold my friends? But thou passest away in thy murmuring blast; the wind whistles through the grey hair of Ossian! Now, on the side of Mora, the heroes gathered to the feast. A thousand | |
[pagina 2]
| |
aged oaks are burning to the wind. The strength of the shells goes round. The souls of warriors brighten with joy....’Ga naar voetnoot1) Dit is, ondanks archaïsmen, volstrekt geen moeilijk Engels, en men vraagt zich af, waarom geen van beide vertalers dit hypnotische proza heeft weergegeven met 'n soortgelijk Nederlands. Vermoedelijk durfden ze niet. Misschien hadden ze, bij al hun bewondering voor ‘Ossian’ - Bilderdijk maakte er Ossiaan van, - zo'n idee, dat de Nederlandse lezer, gewoon aan zijn dierbare alexandrijnen, 'n vertaling in ritmisch proza niet lusten zou. En denkelijk was van de twee Pieter Leonard van de Kasteele de dappere man: hij zette aan zijn letterlievende landgenoten 'n soortement hexameter voor! Dat hij hierbij in het kielzog voer van de Duitser Denis, doet niet veel ter zake. Hier te lande was hij een innovator en zijn hexameters zijn heel wat minder gekunsteld dan de latere van Vosmaer in zijn vertaling van Homerus. Van de Kasteele zelf schrijft in zijn Voorrede: ‘In den eersten aanvang mijner vertaling is de Hoogduitsche uitgaaf van Denis, in hexametrische verzen, meest door mij gevolgd; maar weldra heb ik, om nader bij 't oorspronkelijke te blijven, al mijne aandacht alleenlijk bepaald bij de Engelsche overzetting van Mac-Pherson zelf....’ Voor hem is ‘Ossian’ nog steeds 'n overzetting, zodat hij zich ten opzichte van de keuze van zijn metrische vorm vrij man gevoelt. En omdat hij voor zijn schuld aan 'n Duitse voorganger uitkomt, maar alleen met betrekking tot het begin van ‘Fingal’, heb ik voor 'n taxatie van zijn littérair kunnen mij bepaald tot 'n enkele passage in de zesde zang, waarin dan de mogelijke Duitse invloed kan worden verwaarloosd. Het hierboven geciteerde Engels wordt dan onder zijn handen: ‘'t Wolkengespan van den nacht daalt rollend omlaag. Tegen Cromlach
Vestigt de duisternis zich; en de noordlijke sterren verrijzen
Over den rollenden vloed van Erins golven. Zij toonen
Door den zweevenden nevel, hun vuurige kruinen. Van verre
5[regelnummer]
Ruischt de wind in het woud. Een sombere stilte verspreidt zich
Over de vlakte des doods. Nog stijgt, langs 't donkere Lena,
Carrils stem in mijn oor. Hij zong van 't geluk onzer jonkheid;
Toen we, in 't gezelschap der jeugd, in de dagen van voorige jaren,
Aan den oever des Lego's, elkander ontmoetend, de schelpen
10[regelnummer]
Vrolijk rond lieten gaan. Zijn gezang werd door Cromlach beantwoord.
Op het geruisch hunner winden verschenen de schimmen der genen,
Daar hij van zong; en men zag hen, voorwaarts geboogen, met blijdschap,
Luisteren naar het geschal, dat den lof hunner daden verbreidde.
Wees mij gezegend, o geest van Carril! in 't midden uws draaiwinds!
15[regelnummer]
O! dat gij wildet, mijn vriend, in mijn hof mij bezoeken, wanneer ik
's Nagts mij in eenzaamheid vind'! Ja! gij komt mij bezoeken. 'k Hoor dikwils
Over mijn harp, van verr' aan den wand, uw vlugtige vingren;
En dat flauwe geluid roert zachtkens mijne ooren. Maar, zult gij
Ook niet eens spreken tot mij in mijn droefnis, en mij verhalen,
20[regelnummer]
Wen ik mijn vrienden zal zien? - Maar ach! gij verdwijnt in 't gemurmer
Van uw' wind, die door 't hair van den grijzen Ossian fluistert!
Nu verzamelen zich aan den opgang van Mora de helden
Tot een feestmaal. De vlam van duizend veeljarigen eiken
Kraakt in den wind. De kracht van de schelpen gaat rond; en de blijdschap
25[regelnummer]
Blinkt op der helden gelaat.....’
| |
[pagina 3]
| |
'n Goed vertaler heeft voor drieërlei te zorgen; ten eerste mag zijn stof niet uitdijen; ten tweede moet zijn woordekeus zo wezen, dat hij in dezelfde sfeer blijft; ten derde moet hij de gedachtegang van zijn origineel handhaven. Indertijd heb ik daarvoor de formule gegeven van het bewaren van massa, sfeer, en lijn. Wat het eerste betreft, heeft v.d. Kasteele zijn taak, door het kiezen van 'n metrische vorm, zwaarder gemaakt. Lettergrepen komen in zo'n geval telkens te kort, en dan gaat men omzien naar stoplappen. De allereerste regel levert ons daarvan 'n voorbeeld; te weten wolkengespan, waar Macpherson zich vergenoegt met clouds. De alleen door het metrum gevorderde aanvulling klinkt Homerisch, en brengt ons daardoor uit de Ossianische sfeer; gelukkig is de lijn bewaard. Iets dergelijks nemen we waar in regel 3, alwaar het woord vloed is binnengesmokkeld. Iets geweldigers vinden we in regel 24. Vanwaar dat kraakt? Macpherson heeft alleen burning, maar dat wordt weergegeven door ‘vlam’. Het geestesoor van de vertaler heeft hem het kraken van al dat eikenhout aan de hand gedaan.Ga naar voetnoot1) En we kunnen de aandikking hier billijken als vergoeding voor 'n aantal tekstverzwakkingen. De steeps van Cromla (2) zijn verdwenen; toch is steilte 'n aardig woord en het gezichtsbeeld wordt door de weglating ervan heel wat vager. Van de Kasteele heeft (4) zweevenden [nevel] in pl. van ‘vliegende’. Waarom? Hij vertaalt (5) roars met het dierbare woord ‘ruischt’; waar ‘loeit’ zou moeten staan. Door ‘Carrils stem’ te verplaatsen naar het midden van de zin breekt hij de oorspronkelijke lijn en verandert daardoor het effekt. ‘Verhalen’ aan het eind van regel 19 is onidiomatisch en zou ‘berichten’ dienen te zijn. 'n Aanhoudende stormwind (blast) murmelt (of murmert) niet, maar kan gonzen (20) en whistles (21) laat zich niet zonder aanmerkelijk verlies weergeven met fluistert, ook alweer zo'n dierbaar sentimenteel woord. Ook regels 7-9 tonen 'n grote ‘verzwakking door aanlenging’. Wat de hexameters als zodanig aangaat zijn regels 5, 6 en 7, met hun caesuur telkens op dezelfde plaats, lang niet gelukkig; en de voorlaatste voet van regel 16 (- en 'k hoor) is dat ook niet. Toch laten zich die hexametereerstelingen wel lezen. Laten we tans Bilderdijks vertaling van datzelfde stuk onder de loupe nemen. ‘Het schaduwkleed der nacht ontrolt zich langs de dalen.
't Gebergt van Kromla schijnt zijn spitsen in te halen.
Het Noordgestarnte rijst op Erins golvend meir,
En schudt zijn vlammend hoofd door 't stormig nevelweêr.
5[regelnummer]
De Nachtwind gonst door 't woud en fluistert door 't getakte.
Een doodsche stilte heerscht door Lenaas donkre vlakte.
De zangtoon van Karril vliet lieflijk door mijn oor.
Hij loopt den zoeten tijd van onze jonkheid door,
De vrienden onzer jeugd, de lust van vroeger jaren,
10[regelnummer]
Toen Legoos oever klonk van onzer beider snaren!
't Gebergt' geeft andwoord aan zijn klanken. 't Geestendom
Vliegt hupplend op zijn stem in nevelwolken om.
| |
[pagina 4]
| |
Gezegend zij uw ziel! gezegend! Roem der Zangeren.
ô Dat ze met uw vuur mijn' boezem mocht bezwangeren!
15[regelnummer]
ô Troostte ze in de nacht mijne aaklige eenzaamheid!
Maar, ja, gij troost uw' vriend wanneer zijn boezem schreit.
Vaak hoor ik op mijn harp, aan 't rustbedde opgehangen,
De tokkling van uw hand, en waan den toon te vangen,
Waar mijn aandoenlijk hart uw grepen in herkent.
20[regelnummer]
Ach, meld me, meld mij 't perk, het eind van mijne ellend;
Meld, meld mij 't uur, dat ik mijn Vaadren weêr moog vinden!
Dan ach! gij gaat voorbiĵ in 't ruischen van de winden,
En niets, niets blijft mij dan het weemlen van de lucht,
Die 't grijze hoofd beroert en door mijn lokken zucht.
25[regelnummer]
Nu kwam 't verwinnend heir ten feestdisch aangetogen.
Een duizend eiken brandde en wolkte naar den hoogen.
De beker ging in 't rond. De gulle heldendronk
Ontvlamde 't Krijgsmansoog, dat van genoegen blonk.’
Behoudens 'n doodenkele kenning (‘feast of the shells’) is de diktie van Ossian-Macpherson zo direkt als men maar kan wensen, en in 'n tijd die zich te buiten ging aan sons of Mars, fils d'Esculape, Titans goldne Strahle, la gent marécageuse, the feathered songsters of the grove, mitsgaders zanggezinde reijen en zuivre hemelval, is dat 'n verdienste, die zeer hoog moet worden aangeslagen. We hebben gezien, dat Van de Kasteele zich bij zijn vertaling behoorlijk vrij heeft gehouden van soortgelijke stijlsieradiën, - hoe staat het met Bilderdijk? Het antwoord is: hij mag zich hier aan achttiende-eeuwse fraaiïgheden al niet bezondigd hebben, hij is lang niet zo'n nauwgezet vertolker van zijn origineel als de ander. Hij is er niet tevreden mee en siert het op, dikt het aan, waar hij kan, zonder de minste angstvalligheid. Daarvoor is hij nu eenmaal Bilderdijk. En het is 'n feit, dat zijn alexandrijnen - men mag alle waardering hebben voor hun artisticiteit en hun klankrijkdom - hem zó hebben geholpen bij het ‘omhooghalen’ van de zijns inziens te weinig gewiekte woorden van Ossian, dat men hier kan spreken van 'n zeer eigenmachtige herschepping en niet van 'n vertaling, zelfs niet van 'n poging daartoe. Macpherson leverde Bilderdijk zo iets als 'n stramien om op voort te borduren. Meer niet. Dat begint al met de eerste regel, die in zijn geheel beantwoordt aan de eerste zin van ons Engelse fragment. Het Nederlands is hier sonoorder, maar ook vager, dan het origineel. Vager; want in plaats van de onbeschroomd aangewezen wolken krijgen we nu 'n schaduwkleed te.... zien? Hoe zien wij het? Als 'n karpet of als 'n gewaad? Tegen de laatste onderstelling verzet zich eigenlijk het werkwoord ontrolt. 'n Gewaad, dat zich ontrolt, - het valt moeilijk zich zo iets voor te stellen, en men vraagt zich af, wat voor beeld deze uitdrukking bij Bilderdijk zèlf kan hebben opgeroepen. En dan ‘langs de dalen’ - alleen ter wille van het rijm! De veel minder welluidende tweede regel geeft als vergoeding voor die mindere welluidendheid 'n eigengevonden beeld. Het gebergte van Kromla - het origineel sprak van steilten - schijnt levend te worden: het haalt zijn (in het origineel niet aanwezige) spitsen in, en men ziet hier inderdaad iets, al is zo'n suggestie van 'n gebergte als insekt dat zijn sprieten inhaalt, nog al kleinerend. Wat Bilderdijk verder bedoelt met het Noordgestarnte, - met 'n hoofdletter, die doet denken aan de naam van 'n bepaald sterrebeeld, - is niet duidelijk. Van de Kasteele heeft daar, tekst- | |
[pagina 5]
| |
getrouw, ‘de noordelijke sterren’. Maar Bilderdijks vierde regel maakt van Ossians tekenend Engels onzinnig Nederlands en 'n totale miskenning van het origineel. Dat die sterren als vurige koppen - gloeiende spijkers - door de nevel komen te zien, elk afzonderlijk, dat is natuurgetrouw en logisch; maar dat éne vlammende hoofd van het Noordgestarnte, dat éne hoofd, dat zich schudt door het ‘nevelweer’, - geloofde Bilderdijk zelf aan de echtheid van dat beeld? Vijfde en zesde regel: Waar is het woud en waar de vlakte? Ossians distant geeft te kennen, dat we ons het bos op de achtergrond hebben te denken. Bilderdijk heeft het woord, anders dan zijn mededinger, maar laten schieten en het resultaat is vaagheid. Van het slagveld - the plain of death - is niets overgebleven, en dat stond nog wel aan 't eind van 'n zin! Maar als aanlengsel is: ‘fluistert door 't getakte’ erbij gekomen. Want vlakte vroeg om 'n rijm en noch hakte, noch plakte, noch smakte voldeden. Evenals bij Van de K. is in regel 7 Karril beroofd van zijn effekt, al is zijn vlietende zangtoon ook nog zo liefelijk. Overigens geeft Bilderdijks tekst hier (met inbegrip van regels 8 en 9) heel wat verwatering te zien van Ossians bondigheid. En wat te zeggen van het in nevelwolken rondhuppelende geestendom? Het is 'n paskwil op het goedgeziene origineel. Ook de met vuur bezwangerde boezem, die Bilderdijk Ossian laat afbidden, is vrije, maar niet erg gelukkige, eigen vinding. Het retorisch herhalen van het woord ‘gezegend’ doet de alexandrijn tot de vereiste dikte zwellen, maar wordt evenmin als de herhalingen in reg. 20 en 21 gewettigd door de oorspronkelijke tekst. Aan de andere kant, wat is er geworden van de ‘eddying winds’? Regel 16 kan verdedigd worden met 'n beroep op: Why dost thou not speak to me in my grief?, dat verderop komt. Maar waarom moest Ossians harp door B. aan 't rustbedde worden opgehangen? De tekst van Macpherson zegt uitdrukkelijk, dat hij hangs on the distant wall. Misschien valt deze of gene lezer, evenals ik de eerste keer, over dat aandoenlijke hart, waarmee Bilderdijk Ossian begiftigt in regel 19; niemand van mijn kenissen gebruikt het woord in deze betekenis van ‘voor aandoeningen vatbaar’. Maar volgens de laatste druk van Van Dale is het met ‘aandoenlijk’ in orde; zelfs wordt dit gebruik niet eens gesignaleerd als verouderd. Hoe de verraderlijke alexandrijnen Bilderdijk telkens weer noopten tot aanlengen, tot wat de Engelsen padding noemen, blijkt al zeer sterk uit regels 22-24, die met hun drieën 'n totaal opleveren van dertig woorden ('t niet meegerekend) tegenover zeventien in het oorspronkelijk. ‘Blijft’ in reg. 23 is er met de haren bijgesleept. De Engelse tekst weet alleen, dat Karrils geest voorbijgaat en dat de wind fluit door Ossians grijze haar. Die wemelende lucht die door zijn lokken zucht, - die wil mij gans niet bekoren. We kunnen nog wijzen op vier, ook alweer aangelengde, regels, die ons aan het slot 'n ontvlamd krijgsmansoog te zien geven, dat van genoegen blinkt; - hetgeen ons 'n contradictio in terminis lijkt. Maar hierover zullen we niet meer uitweiden, omdat vermoedelijk de meeste lezers van deze beschouwing zullen instemmen met de volgende conclusie: dat de vergeten hexameters van de onberoemde P.L. van de Kasteele het als vertaling van ‘Ossian’ èn om hun juist weergeven van de tekst èn om | |
[pagina 6]
| |
hun economie het verreweg winnen van de alexandrijnen van 'n ongetwijfeld groter littéraire figuur, die door zijn gemakkelijk uitingsvermogen - ‘So facile’, zou 'n Engelsman zeggen - ertoe kwam, evenals later Schaepman, de stromend-galmende woordenaanvoer uit zijn onbewuste te beschouwen als pure bezieling. Bilthoven. Willem van Doorn. |
|