De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Bloedende hostie in het Bredase sacramentsspel.Er heeft eens iemand gezegd, dat het eigenlijk onzin is te spreken van ‘gelegenheids’ gedichten, want dat er voor elke menselijke schepping een gelegenheid, een aanleiding nodig is om tot stand te komen. Tegen die opvatting is weinig in te brengen, al mogen we voor ons zelf wel een onderscheid blijven maken tussen de opzienbarende gelegenheden en de meer verborgen drijfveren. Maar zoals ik er steeds meer toe neig bij elke voorstelling, hoe fantastisch ook vaak, een parallel gebruik te veronderstellen - zo vond ik het ringmirakel in Mariken van Nieumeghen in bepaalde streken van West-Europa als boetepraktijk terugGa naar voetnoot2) - zo ga ik ook geloven, dat er in de literatuur veel meer reactie zit op tijdsverschijnselen dan wij dachten. m.a.w. dat de souvereine, onafhankelijke creatie van de boven de vulgaire alledaagsheid verheven dichter een romantische conceptie is, en dat wij - althans voor de oudere perioden - in de litteraire uitingen gerust een bewust stellingnemen ten aanzien van de dingen des levens mogen zien. Daar is bijvoorbeeld de bloedende hostie in het spel Van den heilighen sacramente vander Nyeuwervaert. Ik had dit geval altijd op één lijn gesteld met al die andere hostiemirakelen, waarin de late middeleeuwen zwelgen. En nooit had ik er iets anders in gezien dan een vrome voorstelling, nu eens niet in dienst gesteld van het anti-semitisme, maar van een bede- | |
[pagina 298]
| |
vaartpropaganda. Verband met een of andere werkelijkheid kon ik er niet in bespeuren. Want ik zag die mirakelen als een ‘bewijs’ van de transsubstantiatie en daarover werd toch in de 15e eeuw niet meer of nog niet gestreden. Totdat mij bleek - in verband met een onderzoek naar de oorzaken der Hervorming, waarbij ik uitging van de stelling, dat Luther's protest niet voor niets in de eerste plaats de aflaat gold, d.w.z. dat de strijd van de Reformatie allereerst en allermeest tegen de ontaardingen ging - dat de 15e eeuw ook in het teken staat van een eucharistische bezetenheid, die van overheidswege tot matiging dwong. Toch zijn er bij mijn weten niet veel ingrijpende maatregelen genomen. Het is trouwens de vraag, of er in de praktijk iets van terecht zou zijn gekomen. Of het verzet van het volk in zijn obsessie van de wonderkracht van de hostie niet te sterk zou zijn geweest. Althans wat het spel Van den heilighen sacramente vander Nyeuwervaert betreft, ben ik van mening, dat de dichter met de figuur van Macharius, de ongelovige advocaat der Luikse prelaten, die zo ongelukkig aan zijn eind gekomen is, heeft willen protesteren tegen zo'n nuchtere verstandige maatregel. Ik heb hierbij het oog op het besluit van de provinciale synode te Keulen in 1452 onder leiding van Nicolaas van Cusa: ‘Si hostia transformetur in cruentem carnem, seu in sanguinem apparentem, occultetur penitus et omnino iuxta traditionem iuris, nee populo quomodo libet publicetur seu ostendatur, ne seducatur, et quaestuarius accursus populi prohibeatur’Ga naar voetnoot1). Indien ons spel een protest zou zijn tegen dit besluit, dat de pelgrimage naar het miraculeuze sacrament in gevaar bracht, dan zou het niet veel later dan dit jaar 1452 moeten zijn vervaardigd. Zoals men weet, werd het sacrament in 1449 naar Breda overgebracht, zodat het spel wat dat betreft heel goed in 1452 of kort daarna kan zijn ontstaan. Maar Jan Smeken kan dan niet de dichter zijn, want zijn geboortedatum ligt tussen 1440 en 1460 en zelfs dichter bij 1460 dan bij 1440. Nu wij die Brusselse rederijker echter wat beter hebben leren kennen door de uitgave van zijn Wonder van claren ijse en snee door Pennink en Enklaar en zijn Guldenvliesgedicht door Degroote, begrepen we toch al, dat zo'n rijmelaar onmogelijk de auteur kon zijn van het Sacramentspel. Tegenover deze intuïtieve zekerheid verliest ook het argument van Van Mierlo in Album-Verheyden zijn kracht. Want de Malorum Incitator en Bonorum Impeditor (in de zeven spelen ter ere van de Zeven Weeën) mogen voor mijn part geïdentificeerd worden met Sondich Becoren en Belet van Dueghden (in het Sacramentspel), maar ze kunnen net zo goed vereenzelvigd worden met de sinnekens in welk zinnespel ook. Want wat doen de sinnen ooit anders dan het goede beletten en het kwade bevorderen? Met die namen Malorum Incitator en Bonorum Impeditor zijn die duivelse machten zo raak mogelijk getypeerd. Ik zal op deze kwestie dieper ingaan bij mijn bespreking van de uitgave van Smekens gedichten in het eerstvolgend Jaarboek van De Fonteyne. Hier wilde ik alleen opmerken, dat zijn verondersteld auteurschap geen bezwaar vormt tegen mijn these van de Macharius-rol als protest tegen het besluit van 1452, omdat dit auteurschap naar mijn mening uit anderen hoofde zeer twijfelachtig, ja zelfs uitgesloten moet worden geacht. J.J. Mak. |
|