De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
De lettergreep en z'n begrenzing.
| |
[pagina 291]
| |
heid, maar toch moet me de opmerking van het hart dat ik a priori uiterst wantrouwig sta tegenover pogingen om - dan nog wel zulke subtiele - fonetische en fonologische détails te reconstrueren uit teksten van dode talen. Zonder twijfel kan men dergelijke hypotheses een stuk aannemelijker maken door te wijzen op soortgelijke feiten in levende, en dan liefst aan de betrokken talen verwante dialecten, maar iets dergelijks vinden we in dit artikel helaas niet. Onwillekeurig denken we aan het woord van Jespersen: ‘Angesichts der Schwierigkeit, die es macht, in Sprachen, die man selbst täglich spricht und hört, in allen Fällen die Silbengrenze zu finden, kann man bisweilen die Sicherheit - wenn man sie auch nicht begreift - wenigstens bewundern, mit der manche Sprachforscher über Silbengrenzen im Homerischen Griechisch, im Urgermanischen oder Mittelenglischen entscheiden’Ga naar voetnoot1). - We kunnen de vraag of de door de Groot theoretisch geschetste toestand in één levende taal in werkelijkheid bekend is, niet beantwoorden. Daarom kan de term syllabème, althans voorlopig vervallen. Blijft dan nog op de eerste plaats de vraag, wat precies een syllabe phonologique is. Behalve in interjecties geldt voor het Nederlands de regel ‘qu'un morphème indépendant à [lees: a] autant de syllabes ou de syllabèmes qu'il a de voyelles’Ga naar voetnoot2). Wordt met dit laatste woord ‘vocaalfonemen’ bedoeld, dan dekken de termen syllabe phonologique en fonologische lettergreep elkaar vrij goed, voor zover ik zie. Helaas ben ik er niet in kunnen slagen om de bedoeling ondubbelzinnig te achterhalen. Het meest voor de hand liggende lijkt me in elk geval dat het woord voyelles hier anders opgevat dient te worden, en wel als ‘vocalen’. In dat geval wordt de Franse term zelfs niet gedekt door het begrip ‘fonetische lettergreep’, in de zin die wij eraan gegeven hebben. Dan zal er verder wel niet veel voor nodig zijn om te laten zien, dat de syllabe phonétique onmogelijk gecombineerd kan worden met wat ik fonetische lettergreep had willen noemen. De Franse term werd immers uitdrukkelijk gereserveerd voor een eigenaardigheid van de zin, terwijl de Nederlandse evengoed betrekking kon hebben op een geïsoleerd uitgesproken woord. Scheiding van woord- en zinsfonetiek d.m.v. aparte termen zoals hier, lijkt me in elk geval geen dringende behoefte, vooral niet zolang er andere verschillen zijn die in de verhouding tussen taal en spraak een belangrijke rol spelen. Wat ervan zij: de practijk zal verder uit moeten maken of ik in deze kwestie juist gezien heb of niet, en daarnaast is het niet uitgesloten dat een verdere gedachtewisseling op dit punt tot meer duidelijkheid en eensgezindheid aanleiding kan geven. Met een gebruik van gelijkluidende termen in een verschillende betekenis zijn fonologie en fonetiek wel allerminst gebaat. | |
5. De fonetische lettergreepgrens.Vraagt men aan de fonetici of ze met enkele woorden aan willen geven wat het criterium is voor de lettergreepgrens, dan moeten ze het antwoord | |
[pagina 292]
| |
daarop schuldig blijven. Jespersen onderscheidt hier drie groepen van vakgenoten: de eerste kijkt uitsluitend naar de ‘Ausatmungsdruck’, de tweede uitsluitend naar de ‘Schallfülle’ en de derde combineert de twee factorenGa naar voetnoot1). In het algemeen kan men wel een punt aanwijzen, waar tussen twee maxima, de ademdruk ergens het geringst is, en hetzelfde kan waarschijnlijk ook wel met de sonoriteit gebeuren, maar men weet dat deze twee minima allerminst altijd samen hoeven te vallen. Bovendien bleek bij een experimenteel onderzoek van Fouché, bij van Wijk vermeld, de spanningsgrens in hetzelfde woord bij dezelfde persoon te kunnen wisselenGa naar voetnoot2). Het komt me voor dat de grote foneticus Rousselot hier het verlossende woord spreekt als hij zegt: ‘La syllabe n'a rigoureusement d'existance que dans les monosyllabes isolés. Autrement... les mouvements organiques se lient les uns aux autres sans solution de continuité, et il n'y a pas de point d'arrêt dont on puisse dire d'une façon absolue: ici finit une syllabe et commence une autre’. ‘La syllabe est comme le chaînon qui ne compte dans la chaîne totale que pour ce qu'il y ajoute, la jointure devant être partagée un peu arbitrairement entre les deux chaînons voisins’Ga naar voetnoot3). Op het eerste gezicht zijn we misschien geneigd om ons te verbazen over deze fonetische moeilijkheden, en over de onenigheden die daaruit ontstonden. Toch is de verklaring ervoor naar ik meen vrij eenvoudig als we ons nogmaals de oorsprong van het begrip lettergreep herinneren: het bestond immers al voordat de moderne experimentele fonetiek zich had kunnen ontwikkelen? De scherp afgegrensde spelling-eenheid werd immers door de fonetiek later als term overgenomen? Men had zich van het begin af aan dus niet de vraag mogen stellen ‘wáár ligt de klankgreepgrens?’, maar ‘bestaat het begrip klankgreep in werkelijkheid, en zo ja heeft die dan een grens net als de lettergreep?’ Hoe onvast de genoemde grens in de grote massa van de woorden in werkelijkheid is, kan misschien mooi geïllustreerd worden aan de hand van een klein aantal citaten, waarin we enkele ‘regels’ tegenover elkaar kunnen zetten die ndl. fonetici geven voor de scheiding van lettergrepen. Zo maken Zwaardemaker-Eijkman 262 een scheiding tussen een type met doffe beklemtoonde vocaal gevolgd door één consonant, en een ander type: dat van de heldere vocaal + één consonant; ze stellen dus dap-per tegenover le-ven, en deze zienswijze wordt door van Wijk gedeeldGa naar voetnoot4), die man-nen van ma-nen onderscheidt. Blancquaert geeft daarentegen bij kloppen als normale verdeling klo-ppen, terwijl klop-pen naar zijn mening alleen voorkomt ‘in de meer nadrukkelijke uitspraak’Ga naar voetnoot5). Schönfeld3 56 verschilt van alle genoemde auteurs; hij gaf toen als z'n mening te kennen: ‘feitelik is dus de eerste syllabe van kappen evengoed open als die van kapen’, maar in4 55 herriep hij die uitspraak weer. We citeren een andere regel, en beginnen dit keer bij Blancquaert. Hij zegt: ‘van twee verschillende consonanten tusschen vocalen valt de eene bij de voorafgaande, de andere bij de volgende syllabe; bv. kos-ter, | |
[pagina 293]
| |
ron-de, loon-de, roos-ter, etc. Zijn er drie consonanten, dan blijft de eerste bij de voorafgaande, en hooren de andere bij de volgende lettergreep; bv. bor-stel, voet-spoor, snap-ster. Beide regels zijn slechts toepasselijk wanneer de wijze van samenstelling of van afleiding tot geen andere splitsing nopen [lees: noopt], zooals bv. met tabaks-pot hierboven reeds werd aangetoond en ook het geval is met gedwee-ste’Ga naar voetnoot1). Bij Kruisinga daarentegen vinden we o.m. de opmerking dat de lettergreepgrens in kostschool of raspen ‘minder duidelik’ isGa naar voetnoot2), in tegenstelling met het type vui-sten. Zwaardemaker-Eijkman onderscheiden - en met dit citaat willen we nu verder volstaan - in het type beesten een drukgrens achter de ee, en een sonoriteitsgrens die ‘natuurlijk na den laatsten medeklinker [ligt]’Ga naar voetnoot3). Het meest hiermee overeenkomende type bij Blanquaert vindt men hiervóór geciteerd in het woord roos-ter. Er is naar ik meen hoogstens één categorie van woorden waarin de lettergreepgrens zonder moeite is vast te stellen. Als ik m'n bedoeling mag formuleren met behulp van het begrip ‘fonetisch woord’, dan zou ik het als volgt uit willen drukken: er ligt vrij zeker een lettergreepgrens tussen die twee consonanten (van een combinatie), waarvan nummer één samen met alle volgende geen ndl. fonetische woordanlaut meer kan vormen, en nummer twee samen met alle voorafgaande geen ndl. fonetische woord-auslaut. In een woord als waaghals ligt die grens dus vrij zeker tussen g en h, om de eenvoudige reden dat waagh een ondenkbaar fonetisch auslautstype vertoont, en ghals een in het Nederlands onbestaanbare fonetische anlaut. Misschien zelfs zou men hier mogen werken met fonológische an- en auslaut, maar voorlopig durf ik dit standpunt nog niet te aanvaarden, ofschoon het aanlokkelijke ervan is, dat het aantal gevallen van een duidelijke lettergreepgrens er enigszins door vergroot zou worden: naast types als waag-hals zouden dan combinaties kunnen komen te staan als mik-punt, kook-boekGa naar voetnoot4) enz. Een teleurstelling bij het voorafgaande onderzoek zou men misschien kunnen vinden in het feit dat de genoemde fonetici vrijwel nergens spreken over resultaten van proeven die ze op dit punt genomen hebben. Een paar gevallen die ik al eerder citeerdeGa naar voetnoot5), maken hierop een uitzondering, maar ze wijzen dan nog op een wisselen van een lettergreepgrens in de spraak van één persoon. Het is daarom zeer de vraag of de geciteerde ‘regels’ wel meer onderlinge overeenkomst vertoond zouden hebben, als elke foneticus een aantal voorafgaande proeven genomen had bij één en dezelfde proefpersoon. Met al deze feiten voor ogen gaan we ons intussen wèl afvragen, of het nog zin heeft om te spreken van ‘de’ lettergreepgrens wanneer we het kleine aantal gevallen van het type-waaghals nu even buiten beschouwing laten. Dit alles is veel meer als alleen een theoretische kwestie. Immers: doordat we de fictie van de vaste lettergreepgrens opgeven, zijn we tegelijk | |
[pagina 294]
| |
gedwongen om afstand te doen van de onderscheiding tussen open en gesloten lettergreepGa naar voetnoot1): een inderdaad nogal revolutionaire stap waarvan ik wel de onontkoombare noodzaak inzie, maar waarvan ik tegelijk moet bekennen dat hij gevolgen heeft die tamelijk vèrstrekkend zijn. Een van de eerste consequenties waar men aan denkt, is de Nederlandse ‘klankwet’ van de ‘rekking van korte vocalen in open lettergrepen’. Hoe aanlokkelijk het ook is om op deze kwestie uitvoerig in te gaan: ik zie er in dit synchronisch opgezette artikel liever van af, om me dan te beperken tot een korte bespreking van het hedendaagse ‘resultaat’ van die klankwet dat men kan formuleren als volgt: het Nederlands kent in open lettergrepen geen doffe vocalen. De drogreden die achter deze formulering steekt is vrij eenvoudig te ontmaskeren: het is immers grotendeels niets meer als een foefje van onze spelling? In het type hollen t.o. holen heeft men de o-letter tegen [o:]-uitspraak willen beschermen door middel van de dubbele consonantspelling. Vervolgens decreteerde men als spelregel, dat de afkorting in dit woord tussen de twee l-lettertekens diende te liggen, en tenslotte constateerde men dan dat de ‘lettergreep’ hol op een consonant eindigde, ergo ‘gesloten’ was, in tegenstelling met ho uit het tweede woord waar een dergelijke spelling-manipulatie niet nodig was geweest, zodat men hier van een ‘open’ lettergreep kon spreken. Nu vertoont het ABN inderdaad als onloochenbare structurele eigenaardigheid, de eigenschap dat doffe vocalen in auslaut van woorden onmogelijk zijn. Voor deze positie hoefde men dus niet te vrezen, dat de ‘regel’ niet op zou gaan. En voor het overige kon men dan in alle gerustheid de genoemde formulering gebruiken, zich niet bewust van het feit dat men hiermee een overtuigend voorbeeld had gegeven van een petitio principii. | |
6. De fonologische lettergreepgrens.Voor we ons afvragen of er een reden is om van een fonologische lettergreepgrens te spreken, moeten we eerst een enkel ding vooropstellen. Als we ons de foneem-definitie van het Projet van 1931 herinneren: ‘unité phonologique non susceptible d'être dissociée en unités phonologiques plus petites et plus simples’Ga naar voetnoot2), dan mogen we daaruit het volgende concluderen. Als niet alleen de lettergreepkern maar ook de syllabe zelf een fonologische eenheid is, dan moet de grens ervan per se altijd vlak voor of vlak na een foneem vallen, nooit erin. M.a.w. de lettergreep als eventueel fonologisch begrip, moet voldoen aan de eis dat hij uit één of meer fonemen bestaat, en niet o.m. uit een stuk van een foneem. Aan deze consequentie valt niet te ontkomen. De vraag is nu deze: zijn we ons bewust van het feit dat althans in sommige woorden, een bepaalde groep fonemen sterker onderling verbonden is als de rest? Ongetwijfeld zijn er massa's van zulke gevallen aan te wijzen, maar dan gaat het over semantemen of morfemen, en die | |
[pagina 295]
| |
hebben althans in principe niets met lettergrepen uit te staan: loop-t, kort-st, kijk-en enz.Ga naar voetnoot1). Is er dan in het Nederlands misschien een voorbeeld te vinden dat zo'n lettergreepgrens relevant is voor de woordonderscheiding? Zouden er ooit twee verschillende woorden naast elkaar mogelijk zijn, die uit precies dezelfde fonemen in precies dezelfde volgorde opgebouwd zijn, maar die geen ander uitspraakverschil hebben als het verplaatsen van een lettergreepgrens, dus twee woorden van het type koon-ing naast koo-ning? Kunnen m.a.w. in die taal ‘syllable divisions have phonological importance’Ga naar voetnoot2)? Wie aan een woordpaar denkt als verrassing-verassing, en het laatste van die twee uitspreekt met een glottisslag vóór de a, zal aanvankelijk misschien even aan het aarzelen gebracht worden of er eventueel zelfs door overtuigd wordenGa naar voetnoot3). Maar denkt men wat verder over dit geval na, dan rijzen er al gauw ernstige bezwaren. Op de eerste plaats blijken deze woorden, fonetisch voorgesteld, door de verschillende uitspraak niet meer dezelfde klanken te bevatten: [vərɑsiŋ, vər?ɑsiŋ]. Is men bovendien nog geneigd om de zo vaak verwaarloosde glottisslag als een apart ndl. foneem te beschouwen (m.i. is daar veel voor te zeggen), dan is dit bezwaar op zichzelf al afdoende. Daar komt dan nog bij dat verassing een kunstwoord is, dat als spontane formatie waarschijnlijk ondenkbaar zou zijn, omdat het als ‘humoristisch’ homoniem met verrassing, hiermee in ‘botsing’ gekomen zou zijn. Immers - en dat is m'n derde bezwaar - al treft men in de uitspraak van beïnvloeden, beantwoorden, beëindigen, beamen op de morfeemnaad meer dan eens een glottisslag aanGa naar voetnoot4), als het prefix op een consonant uitgaat is dat verschijnsel in spontaan ABN op z'n minst genomen uiterst zeldzaam, althans bij het prefix ver- (ik spreek nu niet over gelezen teksten): verandering, verafgoden, vereist enz. Het zou me niet verbazen als ooit zou blijken dat een inlautende glottisslag in strijd zou zijn met de ndl. woordstructuur, en daar alleen voor kwam als gevolg van schrijftaal-invloed: men denke maar eens aan het typische uitspraakverschil bij ndl. en dui. Theater. Dezelfde bezwaren gelden grotendeels tegen het voorbeeld dat de Groot noemtGa naar voetnoot5): meet-el t.o. mee-tel ‘ik tel mee’. Het eerste woord maakt geen onderdeel uit van m'n actieve woordenschat, maar daarmee wil ik het eventuele bestaan ervan in die van anderen niet ontkennen. In elk geval lijkt me ook hier een uitspraak met glottisslag niet erg waarschijnlijk (hier zijn de homoniemen niet allebei werkwoorden, waardoor de homonimie maar zelden kan hinderen) en daarmee is ook een schijnbaar verschil in lettergreepgrens bij de uitspraak onmogelijk. Maar nogmaals: heeft | |
[pagina 296]
| |
meet-el constant glottisslag, dan is daardoor alleen al het voorbeeld ‘mislukt’Ga naar voetnoot1). (Meetinstrument bv. heeft m.i. die glottisslag nooit.) Kan men daarentegen voor een levende taal aantonen dat ze het verschijnsel kent van het syllabèmeGa naar voetnoot2), dan geef ik direct toe dat men in dat geval inderdaad van een fonologische lettergreepgrens moet spreken. Ik geloof inmiddels dat er voor het Nederlands nergens van een dergelijke toestand gesproken kan worden, en dat de fonologie alleen in een heel klein aantal gevallen zulke grenzen kan trekkenGa naar voetnoot3). In het algemeen genomen moeten we het begrip fonologische lettergreepgrens dus als onbruikbaar afwijzen, - zeker voor wat het Nederlands betreft. | |
7. Conclusies.Willen we het voorafgaande kort samenvatten, dan kunnen we dat als volgt doen. In de ons zo vertrouwde afdalende reeks: zin, woord, lettergreep, foneem (of klank), vormt de voorlaatste term een zwakke plek. Van huis uit gebruikt als eenheid van spelling (evenals de meeste andere termen), en als zodanig naar z'n bedoeling scherp afgrensbaar, liep dit element groot gevaar om critiekloos ook in de fonetiek en de fonologie binnengesmokkeld te worden, temeer omdat het al heel weinig moeite kostte om in de lettergreepkern een fonologisch zeer bruikbare, of liever nog zeer belangrijke factor te herkennen. Nu blijkt de fonetiek zelfs voor de aanwezigheid van het áántal lettergreepkernen geen behoorlijk criterium te kunnen verschaffen; wil men hier enig houvast hebben, dan is men gedwongen om alvast een fonologisch element in z'n definitie in te lassen. Zo komt men ertoe om voor de aanwezigheid van de fonetische lettergreep de realisering van een vocaalfoneem te eisen: er ontstaat hiermee een gemengd fonologisch-fonetisch begrip. Nog altijd de moeilijkheden van de lettergreepgrens omzeilend, kan men aan de hand van het fonetische monosyllabum (een fonologisch eenlettergrepig woord + pro- of encliticon met ongerealiseerd vocaalfoneem) de nieuwe an- en auslautmogelijkheden bestuderen. Men vindt dan - althans bij een voorlopig onderzoek - dat die grotendeels evenzeer aan bepaalde vaste regels gebonden zijn als die van het gewone, het fonologische woord. Een nader onderzoek van deze materie is des te meer gewenst omdat de fonetische lettergreep in het Nederlands ook een practische rol speelt, en wel als basis van het metrum in de poëzie. Het valt na dit alles niet te verwonderen dat de fonetici het al evenzeer oneens zijn over de vraag, waar in de meeste gevallen de lettergreepgréns zou moeten vallen. Het geven van ‘regels’ heeft hier nog des te minder | |
[pagina 297]
| |
zin, omdat experimentele waarnemingen ons verschillende gevallen laten zien waarin een grens zelfs in hetzelfde woord bij hetzelfde individu, nog wisselt; we zwijgen dan verder over het feit dat ademdruk- en sonoriteits-minima in veel woorden niet eens samenvallen: de fonetisch-articulatorische werkelijkheid is uiterst gecompliceerd! Een logische consequentie van dit alles is dat we in het vervolg af zullen moeten zien van het gebruik van de termen open en gesloten lettergreep, die nu een fictie geweest blijken te zijn, ons opgedrongen door ons spelsysteem. Men zou hoogstens nog kunnen spreken van open en gesloten woorden, maar hier zijn de termen vocalische en consonantische auslaut waarschijnlijk nog wel zo verkieslijk omdat sommige heldere vocalen (bv. ndl. ee, oo, ei, au) op het eind vaak iets sluiten, waardoor de letterlijke zin van de term open bovendien nog in het gedrang zou komen. In elk geval zullen vooral enkele beschrijvingen uit de histórische grammatica anders geformuleerd moeten worden. Het fonologische belang van de lettergreep ligt vrijwel uitsluitend in z'n kernfoneemGa naar voetnoot1). Er is daarom alle reden om de voorlaatste term van de zoëven genoemde reeks niet te handhaven, maar die - op z'n minst in de fonologie - in het vervolg aldus op te stellen: zin, woord, morfeem, foneem. In de strícte zin bleek het begrip lettergreep immers alleen maar een fictie te zijn, ondanks het grote belang van z'n kern.
Roermond, 1948. P.C. Paardekooper. |
|