Kanttekeningen bij P.C. Hooft's Baeto.
Vs. 19-20: ‘misschien nu werden waere woorden / Ten hals' hem wt gereckt’ = het is mogelijk dat nu.... Deze zinsconstructie levert een aanvulling bij de gevallen waarop ik indertijd in het T.N.T. XLV gewezen heb, onder het opschrift Een eigenaardige zeventiende-eeuwse constructie: ‘misschien’, gevolgd door een afhankelijke vraag, omdat hier geen vraagzin volgt.
Vs. 300: En 't moet 'er af is door Stoett en door Koopmans niet begrepen. De bedoeling is: Het leven is kort: ‘een stip, een ooghenblick’, en toch meent men van deze schraal toegemeten levenstijd nog de tijd te moeten afnemen om ‘tot eyghen quelling 's anders quaedt’ te zoeken.
Vs. 876: Doch 't is wel porrens noodt, en al te lang gebeidt. Ten onrechte verklaren de uitgevers porren als aansporen. Uit het verband blijkt duidelijk de intransitieve betekenis: heengaan. Het W.N.T. XII, 3493 vermeldt deze plaats niet, maar geeft wel een duidelijke bewijsplaats uit S. Coster: ‘dat wy van lant porden’.
Vs. 1377: 't voorspoock is goedt. Waarin dit gunstige voorteken bestaat, waarover Zeghemondt zich zo verheugt, komt in de commentaar niet duidelijk uit. Mem moet zich voorstellen dat de jonge Hes, in Baeto's harde schild ter ruste gelegd, dit onmiddellijk geduldig verdraagt en daardoor de herinnering wekt aan de jonge Hercules, die ‘zich in gelijcke wiegh, tot slaepen liet bekooren’ (vs. 1380). Deze gehardheid is, volgens de Rey, een gunstig voorteken voor zijn ‘wackre manheidt’ (vs. 1381).
C.d.V.