De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Boekbeoordelingen.Linguistics and Literary History, Essays in Stylistics. By Leo Spitzer. Princeton University Press. 1948.Hoewel Leo Spitzers studies zich uitsluitend op romanistisch gebied bewegen, is kennisname van zijn ideeën en werkwijze ook voor Nederlandse stilistici nodig. ‘Linguistics and Literary History’, speciaal samengesteld voor een Amerikaans publiek, is door zijn tamelijk nadrukkelijk didactische opzet voor niet-romanisten misschien meer geschikt dan vroegere publicaties. De vier studies (Linguistic Perspectivism in the Don Quijote, the ‘Récit de Théramène’, The Style of Diderot, Interpretation of an ode by Paul Claudel) worden voorafgegaan door een essay ‘Linguistics and Literary History’, waarin Spitzer zijn stijlopvatting en zijn persoonlijke methode nogmaals uiteenzet, briljant, maar zonder ontwikkeling of verscherping van de uit de ‘Stilstudien’ (1928) bekende, meer ‘geziene’ dan beredeneerde ideeën. Hoe subjectief, als de school waaruit hij voortkomt, en aantastbaar voor kritiek aan allerlei kanten Spitzer ook mag zijn, telkens treft het ook in dit werk weer, dat hij een haarscherpe gevoeligheid heeft voor de mimische en semantische waarden in het taalgebruik, en dat hij - eens diepgaand beïnvloed door de psychoanalyse - over een rijk begrippenstelsel beschikt om zijn waarnemingen bewust te maken en te verwoorden. Zijn werkwijze doet denken aan die van een diagnostiserende arts. Een bepaald detail treft hem als - wellicht - onthullend voor de geestelijke structuur van een auteur, en zijn oppervlakkig gezien methodeloze methode is dan niet anders, dan hot en her argumenten op te zamelen waarmee hij de juistheid van zijn aanvankelijk louter subjectieve interpretatie kan bewijzen. Zulke details zijn in dit boek de ‘polyonomasia’ bij Cervantes, en een rythmisch patroon bij Diderot. Wanneer hij de persoonlijke pluswaarde van zo'n procédé heeft aangetoond, weet hij de nieuw-gewonnen trek op fraaie wijze op te nemen in een totaalbeeld van werk, auteur of tijd. Zelfs al zal in de loop der jaren van Spitzers betrekkelijk vage premissen èn van zijn labiele bouwsels weinig stand kunnen houden, de uitzichten die hij geeft op diepergaande interpretaties en scherper karakteriseringen dan waaraan we gewend zijn, zullen animerend blijven werken. Jac. Smit. | |
Afrikaanse letterkunde.
| |
[pagina 261]
| |
P. de V. Pienaar aan het woord, met een diepgevoelde ‘Waardering’. Een tweede hoofdstuk bevat een tiental artikels, o.a. van M.A. Bax-Botha, H.A. Mulder (Leipold as individualis), J.R.L. van Bruggen (Die natuurbeskouing van Leipoldt), M.P. Olivier Burgers (Leipoldt, eensame, veelsydige) en de persoonlijke herinneringen van zijn vriend Johannes J. Smith, van wie ook terecht de Inleiding tot ‘Oom Gert vertel en ander gedigte’ herdrukt is. Dan volgen artikels over Die Digter o.a. van Cyriel Verschaeve, F.E.J. Malherbe, W.J. du P. Erlank, M.P. Olivier Burgers), over Leipoldt als Dramaturg, als Prosaskryver en ten slotte een groot aantal Boekbesprekings van oudere en jongere datum, met enige Bylae. Uit deze opsomming en uit de namen van zoveel bekende Afrikaners blijkt welk een belangrijke plaats Leipoldt ingenomen heeft in het letterkundig leven van Zuid-Afrika. De verzamelaar heeft een huldeblijk tot stand gebracht, dat door vrienden en bewonderaars op prijs gesteld zal worden. Een keerzijde is, dat door het streven naar volledigheid een zekere bontheid niet te vermijden is, en dat wel eens kleine bijdragen opgenomen zijn, die men gerust zou kunnen ontberen. Daartegenover misten wij de waarderende beschouwing van Albert Verwey (in De Beweging, later in Verzameld Proza I), die in dit boek tweemaal met lof aangehaald wordt. Ook een Bibliografie van Leipoldt's geschriften zou in een Bijlage welkom geweest zijn. Er komt in deze bundel intussen veel belangrijks en boeiends voor, dat anders in tijdschriften en weekbladen verborgen zou blijven, vooral onbereikbaar voor de Nederlandse belangstellenden, en dus dubbel welkom voor de studie van deze veelzijdige auteur. Wij mogen dus voor deze verzameling dankbaar zijn. Dankbaar, maar niet voldaan. Leipoldt verdient een grondige, samenvattende monografie, die stelling niet achterwege zal blijven, nu zijn leven voltooid is. | |
P.J. Nienaber: Totius, Digter en Profeet. (Johannesburg - Afrikaanse Pers-Boekhandel - 1948. 260 blz. Prijs geb. 15/-).Een soortgelijke hulde brengt Nienaber aan de nog levende dichter Totius (J.D. du Toit). Ook deze bundel, hoewel geringer van omvang, ‘is besonder volledig’ en bevat ‘haas alles, net die allerbeste natuurlik, wat oor hom geskrywe is’, met dit verschil dat ook ongepubliceerde bijdragen, b.v. een Hulde van C.M. van den Heever, opgenomen zijn en dat in een laatste hoofdstukje ‘Totius self aan die woord’ is, met een viertal korte, maar merkwaardige proza-artikels. Begrijpelijkerwijze valt de volle nadruk op Totius als mens, als theoloog, als vurig vaderlander. Een geheel hoofdstuk is gewijd aan zijn werk als Bybelvertaler en Psalmberymer, waarbij ook twee artikels van Dr. J. Haantjes opgenomen zijn. Het hoofdstuk over Die Digter bevat drie korte artikels, van P.J. Nienaber (Eerste letterkundig werk), D.F. Malherbe (Die Sanger van volksleed), Tj. Buning (Die tegniek van Totius), en twee breder uitgewerkte studies, over Totius se lewensbeskouing door Elizabeth Hartmann, en over Totius als dichter van de Vlaming Cyriel Verschaeve. Het tiende hoofdstuk brengt nog een zestal Boekbesprekings uit zeer verschillende tijden. De Nederlander die zou menen dat dit boek alles bevat wat van Afrikaanse zijde over Totius gepubliceerd is, zou het belangrijkste voorbijzien, nl. het degelijke proefschrift van Prof. C.M. van den Heever (Pretoria - 1932), | |
[pagina 262]
| |
die, naar wij mogen verwachten, nog wel eens aangevuld zal worden tot een volledige biografie, als een standaardwerk gelijk deze voortreffelijke Afrikaner verdient. In zijn werk is ook Albert Verwey's artikel over Rachel, dat in deze bundel niet voorkomt, besproken en bestreden. C.G.N. de Vooys. | |
K. ter Laan, Folkloristisch woordenboek van Nederland en Vlaams België. 's-Gravenhage - 1949 - Batavia. - 503 blz., f 5,90.Door de samenstelling van een folkloristisch woordenboek heeft K. ter Laan alle beoefenaren van en belangstellenden in de Noord- en Zuidnederlandse volkskunde aan zich verplicht. Hier immers kan men een verklaring en omschrijving vinden van volksgebruiken e.a. folkloristische onderwerpen, de namen der voornaamste folkloristen en literatuuropgave. Tot de folklore rekent de schr. zeden en gebruiken o.a. bij geboorte, huwelijk en dood, bij de feesten van het jaar, bij eten en drinken, bij vermakelijkheden en spel, niet het minst bij het kinderspel, woningbouw en klederdracht, de gewoonten bij landbouw, veeteelt e.a. bedrijf. Voorts volksgeloof, waarbij toverij, heksen, spoken en geesten, voortekens en voorspellingen, droomuitleg en amuletten; volksverhalen, sagen, sprookjes, legenden; volksliederen, muziek en dans; volkskunst; volkswetenschap d.i. volksgeneeskunde, dier- en plantlore, weervoorspellingen, naamverklaringen, de volkstaal, zoals zij zich uit in spreuken en spreekwoorden, baker- en kinderrijmen, raadsels, plaats- en scheldversjes enz. Een veelomvattend onderzoek dus, dat wel niemand den schr. zou hebben verbeterd. Toch is deze ten volle overtuigd van het onvolkomene dezer eerste proeve en houdt hij zich dringend aanbevolen voor aanvullingen en verbeteringen van welwillende medewerkers. Mogen wij hier enkele opmerkingen plaatsen? Aan Leekster takje ware toe te voegen, dat dit teruggaat op de tijd, toen in het heilig woud van Leek de vorst van het ijs troonde. Daar groeide de hulst, die op de lage landen van Friesland niet wordt gevonden. Bedevaartgangers brachten een hulsttakje mee naar hun hut als talisman tegen de noden van de komende winter. Nog altijd worden deze takjes, nu versierd met bloemen van klatergoud en gekleurd papier, te Leek, als tekenen van een daarheen volbrachte tocht, aan de schaatsenrijders op het ijs verkocht. Ook wordt deze Leekebloem jaarlijks op de hardrijderijen van de ijsvereniging Leek als hoofdprijs vereerd te zamen met een zilveren hulsttak en een som geld. Bij Pasen kon nog Paasdrie, de Dinsdag na Pasen worden genoemd, die in verschillende streken als vacantiedag en dan zeer luidruchtig wordt gevierd, getuige het woord Paasdol. Ook de Paasos, die, omkranst met groen en bloemen, één of meer dagen vóór Pasen nog in Hollandse steden door de slager langs de straten wordt geleid en waarschijnlijk een overblijfsel is van de offeros. Bij populier kan de volksbenaming trilboom worden vermeld, bij wan het volksvermaak wanspringen, bij totebel de minder vriendelijke bënaming voor een oude vrouw, bij uilebord het gezelschapsspel. Bij bekkesnijder, dat de bekkesnijder, om niet door de politie op het gebruik van een mes te worden betrapt, zich wel bediende van een scherp afgeslepen dubbeltje | |
[pagina 263]
| |
of kwartje. Wij missen nog de oorringen, die boeren en schippers dragen om ontstoken ogen te voorkomen; ook bestaat bij hen het geloof dat het uit de nek weggeschoren haar zere ogen veroorzaakt. C.C. van de Graft. | |
Justus Lipsius: Twee boecken van de stantvasticheyt, vertaald door J. Mourentorff, met inleiding en aantekeningen van H. van Crombrugge. Voor de Seven Sinjoren uitgegeven door De Sikkel (Antwerpen - 1948; Amsterdam Wereldbibliotheek).Justus Lipsius was een geleerde van Europese naam, en zijn dialoog De Constantia ‘verdient een plaats onder de beste geschriften, die het zestiende-eeuwse humanisme in West-Europa heeft voortgebracht’. Sedert 1584 werd het in een eeuw vijftigmaal in het Latijn en in vertalingen, uitgegeven. Onmiddellijk na de verschijning ondernam Jan Moretus. schoonzoon ven Plantijn, met instemming van de auteur, een vertaling. Ook Coornhert was reeds aan het werk gegaan, maar hij was zo tevreden met ‘de prestatie van Moretus, dat hij zijn eigen vertaling opgaf en, in een brief aan Lipsius, zijn mededinger prees’Ga naar voetnoot1). Inderdaad leverde Moretus een proeve van voortreffelijk renaissance-proza, dat de vergelijking met Coornhert's stijl kan doorstaan, en dat dus een uitgave ten volle waard is. De Inleiding van de uitgever is zeer geslaagd. De betekenis van Lipsius laat hij uitkomen door zijn merkwaardige levensloop en de geest van zijn bewonderd meesterwerk, terwijl de laatste bladzijden aan Moretus gewijd zijn, wiens vertaling reeds door de tijdgenoten, o.a. door Jan van Hout, terecht geprezen wordt, al zijn de in verzen weergegeven aanhalingen minder geslaagd. Op de zorgvuldig afgedrukte tekst volgen Aantekeningen (blz. 131-137) waarin zinspelingen op namen en werken uit de Oudheid en aanhalingen terecht gebracht worden. Minder geslaagd is het Glossarium (blz. 138-140), waarin wij enige onjuistheden aantroffenGa naar voetnoot2), terwijl de lezer zeldzame of minder gebruikelijke woorden herhaaldelijk vergeefs zal zoekenGa naar voetnoot3). Daartegenover konden andere woorden, die voor de verklaring geen moeielijkheid opleveren, m.i. geschrapt worden, want een overzicht van de gehele woordvoorraad te geven in een beknopt verklarend glossarium is niet mogelijk. C.d.V. |
|