De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Echo's van Wildfrau-geschiedenis en ‘Le menagier de Paris’.Het volksverhaal van de Wildfrau was oorspronkelijk een van de vele legenden die in Duitsland in omloop waren. Het telt talrijke versies die bijna onveranderlijk hetzelfde grondthema gemeen hebben: hoe een vrouw, door haar lieftalligheid en tact, haar ontrouwe echtgenoot terugwint van een Wildfrau. Virgil B. Heltzel heeft de 25 volledige en 6 gedeeltelijke lezingen onderzocht en tekende hieromtrent o.m. het volgende aanGa naar voetnoot1): de man kan een landbouwer, burgemeester of graaf zijn, is dikwijls vergezeld van een jager of knecht en gebruikt de jacht als voorwendsel om de nacht buitenshuis door te brengen. De Wildfrau woont gewoonlijk in een spelonk; de man wordt, in bijna alle gevallen, verleid door haar mooi haar of door haar zang. De tover vervluchtigt telkens bij de komst van de echtgenote van de man. Deze kan verschillende middelen gebruiken om het paar te ontdekken: ze kan eenvoudig haar man volgen of een draad vastmaken aan zijn jas; de knecht of jager, die hem vergezelt, omkopen om b.v. zand achter zich te strooien als ze op weg zijn naar het verblijf der Wildfrau. Wanneer de vrouw haar man terugvindt, kunnen haar reacties zeer verschillend zijn: het is mogelijk dat ze een magische formule uitspreekt, dat ze haar huwelijksdag beweent; ze kan de weelderige lokken van het wilde schepsel aanraken, van de grond naar het bed verleggen of een lok afsnijden en medenemen naar huis.... In andere lezingen spreidt de vrouw haar sluier over de voeten van de geliefden. In één enkele versie wacht ze tot de fee ontwaakt, die haar dan een haar geeft om er zijde van te spinnen.... Dit volksverhaal, met zijn velerlei schakeringen, was in litteraire vorm in Duitsland, Frankrijk, Italië en Engeland, gedurende de Renaissance, in omloop. Volgens V.B. Heltzel kreeg het zijn vroegste letterkundige gestalte in ‘Le livre du Chevalier de la Tour’Ga naar voetnoot2), in 1371-72.
* * *
Zeer dicht bij het volksverhaal staat de geschiedenis van Jehanne la Quentine die voorkomt in ‘Le Ménagier de Paris’Ga naar voetnoot3). ‘Le Ménagier de Paris’ ontstond tussen Juni 1392-September 1394Ga naar voetnoot4). Nopens de auteur is weinig geweten. Toen hij zijn tractaat schreef, was hij ongetwijfeld niet jong meer; hij was nog maar pas in het huwelijk getreden en zijn bruid was niet ouder dan 15 jaar. ‘Elle lui avoit demandé peu de jours après son mariage de ne pas la reprendre publiquement de ses décontenances et simplesses, mais de réserver ses réprimandes pour le soir ou tout autre moment dans lequel ils seroient seuls’Ga naar voetnoot5). | |
[pagina 251]
| |
De schrijver, gelukkig om de goede bedoelingen van zijn jonge vrouw, dacht dat het beter was mogelijke misstappen te voorkomen en stelde voor haar een vrij uitvoerige plichtenleer op. Waar hij haar in zijn werk voortdurend aanspreekt als ‘son mari qui sera’ klinkt naast veel, bijna vaderlijke, tederheid ook een nauwelijks verholen melancholie door om het grote verschil in leeftijd. Aldus wordt hier Jeanne la Quentine tot voorbeeld gesteld van de zachte, onderdanige vrouw die haar man, bij gebeurlijke dwaling, op het rechte pad brengt. Het verhaal luidt als volgtGa naar voetnoot1): Jehanne la Quentine, vrouw van Thomas Quentin, wist dat haar man liefdesbetrekkingen onderhield met een arm meisje. Toen ze de grote armoede van dit laatste gezien had, werd ze bezorgd om de gezondheid van haar Thomas en, opdat zijn eer vlekkeloos zou blijven, drong ze er op aan dat het stilzwijgen omtrent deze buitenechtelijke liefde zou bewaard blijven. Ze gaf een bed, lakens en een deken, en zegde dat de herkomst van deze giften voor haar man moest geheim blijven. Wanneer Thomas, bij zijn volgend bezoek, met veel comfort omringd werd, dacht hij dat al die nieuwe dingen uit ‘mauvais lieu’ kwamen, en zag de jonge vrouw zich gedwongen de waarheid nopens die plotse weelde te verklaren. Thomas kwam tot inkeer ‘Et ainsi le retrahi sa femme par subtilité et moult humblement, et cordieusement l'aima depuis’. En de auteur besluit met de stichtelijke bedenking dat de vrouwen aldus hun echtgenoten in alle nederigheid moeten dienen. ***
Echo's van het volksverhaal der Wildfrau en, niet minder, van de toelichtende vertelling van Jehanne la Quentine uit ‘Le Ménagier de Paris’ vernemen we: 1. bij de Bourgondische ‘grand rhetoriqueur’ Olivier de la Marche in zijn ‘Le Triomphe et le Parement des Dames’ (c. 1490) evenals in de Dietse omzetting er van door de Bourgondiserende Brusselse drukker en rederijker, Thomas van der Noot: ‘Den Triumphe ende tPalleersel vanden Vrouwen’Ga naar voetnoot2). Wat O. de la Marche betreft, - we citeren naar Th. van der Noot - hij beweert dat hij de beroemde ridder, de heer van Varembon gekend heeft, die hem een ‘avontuere’ verteld heeft, die als illustratie bij de in zijn dichtwerk behandelde huwelijkstrouw kan dienen: hij had in zijn heerlijkheid een arme jonge weduwe wonen, bij wie hij dikwijls de nacht kwam doorbrengen. Toen Vrouwe van Varembon deze ontrouw van haar man vernam, liet zij de weduwe bij zich komen. Thomas van der Noot deelt hieromtrent mede: ‘Si dede haer gheven een goet, saecht bedde, saechte cussenen, scoon suverlick oorcussens, ende een rijckelijck tappijt over dbedde te decken, tot haer segghende: ‘Ic gheef u provisie om minen heer bat te logeren ende te tracteren dan ghi dat hebt connen ghedoen, u sine ghesontheit ende sinen persoon bevelende’. Wanneer de heer van Varembon, bij een volgend bezoek, de gelukkige | |
[pagina 252]
| |
verandering zag, was hij door deze blijken der ‘ghetrouheyt’ van zijn echtgenote zo getroffen, dat hij zijn zondig leven beterde. Wat bewijst dat uit ‘die eene ghetrouheyt die andere procedeert’ en voor alle vrouwen ‘een exempel behoort te wesen’ concludeert de dichter. Het is zeer waarschijnlijk dat O. de la Marche met ‘Le Ménagier de Paris’ bekend was: de moraliserende opzet van ‘Le Triumphe’ is sterk verwant met deze van ‘Le Ménagier’ en het zal verder wel niet helemaal toevallig zijn dat in beide werken dezelfde bewijsverhalen aan te treffen zijn: dit van de H. Maagd Maria; van de heer van Varembon, het beroemde van Griseldis. Het is zo goed als zeker dat Olivier in zijn ‘Le Triumphe’ niet alle inlichtingen omtrent zijn bronnen - wat trouwens ook niet tot de usantiën behoorde - verstrekt heeft waar, onder de nochtans vrij talrijke vermeldingen in dit opzichtGa naar voetnoot1), elke aanwijzing omtrent ‘Le Ménagier’ ontbreekt. 2. Erasmus haalt in zijn colloquium ‘Uxor Memsigamos’, bij monde van Eulalia, het voorbeeld aan van een echtgenoot die door zijn begrijpende vrouw terug op het goede spoor werd gebracht: een heer van hoge adel deed, zoals dat de gewoonte was, veel aan jacht. Op het platteland werd hij op de dochter van een arm vrouwtje smoorlijk verliefd. De jacht was een welkom voorwendsel om de nacht vaak buiten de echtelijke woning door te brengen. Zij echtgenote, die in 't geheim, zijn wegen nagegaan had, begaf zich naar het huisje op het land en stelde vast dat er geen huisraad was. Ze bezorgde het meisje een bed, keukengerei en zelfs enig zilveren vaatwerk. Ze gaf voor de zuster van de man te zijn. Wanneer de echtgenoot, enige dagen later, heimelijk terugkwam, was hij door die ongewone welstand getroffen en welde in hem onmiddellijk het vermoeden op dat deze verandering aan zijn vrouw te danken was. En Erasmus geeft dit weer op de gedrongene en directe wijze die hem eigen is: ‘Hij gaat naar huis en vraagt of zij 't geweest is. Zij zegt niet neen. Hij vroeg nu ook, met welke bedoeling zij dat huisraad daarheen had gezonden. ‘Wel manlief,’ zei ze, ‘je bent gewoon aan een zekere mate van comfort. Ik zag dat je daar minder netjes dan je 't gewoon bent, wordt ontvangen. Nu meende ik dat 't mijn plicht was te zorgen dat je 't daar wat beter kreegt, omdat ik weet dat je daarop gesteld bent.’Ga naar voetnoot2) Toen de man de vriendelijke attentie van zijn vrouw had leren kennen werd het hem een genoegen bij haar te blijven. Erasmus, de intellectuele vagant, die zich aan Europese bronnen kon laven, tekende zijn ‘Uxor Mempsigamos’ - nimmer werd daarop gewezen - op de ruime achtergrond van de humanistische en alsdan internationale huwelijksthematiek, die in haar grote lijnen terugvloeit tot PlutarchusGa naar voetnoot3) en, wat één illustratie betreft, waarvan de gegevens verstrengeld zijn met een paar elementen uit het volksverhaal der | |
[pagina 253]
| |
WildfrauGa naar voetnoot1), tot ‘Le Ménagier de Paris’. De overeenkomst met de gemelde vertelling uit ‘Le Ménagier’ is inderdaad zo treffend dat ze de mogelijkheid opent dat Erasmus dit werk, in zijn Parijse jaren, c. 1500, gelezen heeft en het zou zelfs niet hoeven te verwonderen dat de bedoeling van deze verhandeling: een soort van plichtenleer voor de vrouw te componeren, voor Erasmus, samen met Plutarchus' Conjugalia Praecepta, - van Plutarchus bezorgde Erasmus o.m. in 1509 een heruitgave van de ‘Moralia’ waarin de ‘Conjugalia Praecepta’ voorkwamenGa naar voetnoot2) - mede aanleiding is geweest tot het schrijven van zijn beroemde samenspraakGa naar voetnoot3). Herinneren we hier ook nog even aan het verband dat Prof. Dr. H. De Vocht gelegd heeft tussen bepaalde bijzonderheden uit Erasmus' colloquium en uit het leven van Thomas More waar hij aantoonde dat Erasmus' brieven en ‘Uxor Mempsigamos’ ‘record the very same details about More and his young wife’Ga naar voetnoot4). Wij stipten reeds vroeger aan dat de grondgedachte zelf van ‘Uxor Mempsigamis’ deel schijnt uitgemaakt te hebben van Erasmus' sociaal-ethische overtuigingenGa naar voetnoot5). Wanneer we aldus vluchtig-synthetisch de bouwstoffen van ‘Uxor Mempsigamos’ overschouwen: Plutarchus' Conjugalia Praecepta, het volksverhaal der Wildfrau, de geschiedenis uit ‘Le Ménagier de Paris’, de bijzonderheden met betrekking tot Thomas More, dan vinden we daar o.i. een bewijs te meer dat Erasmus ‘De Stove’ van J. van den Dale niet tot voorbeeld van zijn samenspraak genomen heeft. Het ligt niet in onze bedoeling hier nog eens op de prioriteitsvraag terug te komen. Het moge volstaan te verwijzen naar de grondige tekstvergelijking die we vroeger maaktenGa naar voetnoot6) en waaruit vanzelfsprekend volgt dat ‘Uxor Mempsigamos’ ouder is dan ‘De Stove’ en dat J. van den Dale, bij het vervaardigen van zijn eigen rijmwerk ‘De Stove’, het Erasmiaanse colloquium nagevolgd heeftGa naar voetnoot7). | |
[pagina 254]
| |
3. Een refrein met episch karakter waarmede Rijnsburch deelnam aan de rhetoricale wedstrijd te Rotterdam, in 1561Ga naar voetnoot1), is gewijd aan hetzelfde thema en werd door de anonieme poëet als volgt geschakeerd: Een koopman die dikwijls verre reizen ondernemen moest, bedroog zijn vrouw met ‘een andere, die op een schamel lanthuys was wonende’. Wanneer klappeien haar dit vertelden, wendde ze voor dit niet te geloven. Haar man die telkens verkouden naar huis kwam, gaf ze de raad toch beter op zijn gezondheid te letten en ‘hebt ghy een care (lief) wermt u wel daer ghy comt’. Intussen ging zijn vrouw zijn geliefde opzoeken, vond er een ‘ondicht huys’ en gebrek aan alles. En de refreindichter vervolgt: Voorwaer, sprack zij, ick heb met mijn man bormhertichede,
Want hij leyt hier cout en nat, schier sonder deken;
Comt, gaet met mij, hoordemen haer spreken,
Ga naar margenoot+Ghij crijcht dat tot mijns mans behoef sal strecken.
Zij gaf haer bedden, lakens, dekens, tis ghebleken,
Wijn, bier, tin, silver en dede het huys decken
En sprack: ‘Laet mijn man niet meer van u vercout trecken,
Dit doe ick om dat hij niet sou hoesten en niesen,
Ga naar margenoot+Want men sal van van twee quaden t'beste kiesen’.
Wanneer de man, bij zijn volgend bezoek, deze toewijding van zijn vrouw bemerkte, loofde hij haar ‘deucht die is reen’ en verliet voor goed zijn ‘boelschap’. Afgezien van de elementen die meer bepaald aan het volksverhaal herinneren: de jacht, het kaal en armzalig verblijf der geliefde, lijkt de vertelling, zoals ze voorkomt bij O. de la Marche (Thomas van der Noot), Erasmus en in het refrein van Rijnsburch meer dan oppervlakkig verwant met deze uit ‘Le Ménagier de Paris’. Het verdient opmerking dat het refrein van Rijnsburch op zijn beurt dichter aanleunt bij het verhaal uit Erasmus dan bij dit uit ‘Den Triumphe’: overeenkomstige gegevens aldaar zijn immers: de echtgenote die het meisje in de kale woning gaat opzoeken en geschenken geeft als lakens, dekens, keukengerei en zilverwerk. Het is waarschijnlijk dat Thomas van der Noot's verdietsing ‘Den Triumphe ende tPalleersel vanden Vrouwen’ - alsook het origineel van O. de la Marche - en, niet minder, het colloquium van de grote humanist bijgedragen hebben tot de verspreiding in de oude Bourgondische erflanden van de geschiedenis uit ‘Le Ménagier de Paris’, verweven met elementen uit het volksverhaal der Wildfrau: tekenend voor deze populariteit lijkt in elk geval de terugspiegeling van nagenoeg al deze gegevens, nog in 1561, in het refrein van Rijnsburch. Gilbert Degroote. |
|