Hofpriester of hofmeester?
In de uitgave van Vondel's Jeptha, in de serie ‘Van alle tijden’ verzorgd door Prof. de Vooys, wordt in het voorwoord bij de zesde druk één variant gegeven. Het gaat hier om de verzen: 1439-1460, maar voornamelijk om vs. 1527, en vs. 1532-1536,
De lantvooght ga met my wat aen een zijde.
Gord af dit zwaert: gord af. 'K zal 't heimlijck bergen,
Bedecken met mijn kleet, op datze niet,
Voor 't ende, van inbeelding dootsch verschiet'
Wanneerze knielt op d'oevers van haer leven,
Het hofaltaer, zal ick 't u wedergeven.
Prof. de Vooys zegt, dat Koopmans in de door hem gebruikte uitgave deze verzen aan de Hofmeester, niet aan de Hofpriester toegeschreven vond, en dat - als gevolg daarvan - vs. 1528 begint met ‘Hofmeester’. De vraag wordt dan gesteld: is dit misschien een regiewijziging?
In de U.B. te Amsterdam bevindt zich een exemplaar van de druk 1659, in Unger's bibliographie beschreven onder nr. 594. Het bleek, dat in dit exemplaar met waarschijnlijk 18e eeuwse hand aan het begin van het vierde bedrijf ‘Hofmeester’ was bijgeschreven, zodat er vier personen genoemd worden, t.w. Ifis, Hofpriester, Jeptha, Hofmeester. Bij verder nagaan bleek nog, dat diezelfde hand voor vs. 1532 ‘Hofm.’ geschreven had. Vs. 1439-1460 en vs. 1527 worden hier dus aan de Hofpriester, vs. 1532-1536 aan de Hofmeester toegeschreven en vs. 1528 vangt aan met ‘Hofpriester’. Ik veronderstelde toen een 18e eeuwse regiewijziging. Maar deze veronderstelling werd onmiddellijk verworpen, omdat de tweede druk van 1659 (Unger 595) de wijziging - die ik eerst voor 18e eeuws hield - reeds bevatte. Daar stond de Hofmeester vermeld als een der dramatis personae van het vierde bedrijf en werden alleen de vs. 1532-1536 aan hem toegeschreven. Drie latere 17e eeuwse uitgaven (resp. Unger 596, 597 en 598) leverden bij onderzoek hetzelfde resultaat.
De uitgaven van Terwey (1890) en de 4e druk door Koopmans in 1919 verzorgd bleken echter niet in overeenstemming met de drukken uit de 17e eeuw. Beide uitgaven schrijven naast vs. 1532-1527 ook vs. 1536 aan de Hofmeester toe en geven dientengevolge als begin van vs. 1528 ‘Hofmeester’. De W.B. uitgave stemt wel overeen met de 17e eeuwse drukken en laat alleen in vs. 1532-1536 de Hofmeester aan het woord.
Het is nu mijn indruk, dat - zoals Prof. de Vooys zegt - de Hofmeester in vs. 1532-1536 op een regiewijziging na de eerste opvoering berust. De inhoud van de verzen billijkt m.i. deze opvatting volkomen. Het is toch moeilijk te aanvaarden dat de vs. 1439-1460 door de Hofmeester zouden zijn gesproken. Daartegen pleit ook nog het feit, dat geen der