Blinde Wouter en de wildeman in Vondel's Leeuwendalers.
Vondel wilde zo onpartijdig mogelijk blijven toen hij, om de vrede-feesten van het jaar 1648 openlijk mede te vieren, ter opvoering in de Amsterdamse Schouwburg zijn ‘Leeuwendalers’ als ‘landspel’ aanbood. ‘Wij hebben slechts eenige verwen en geuren, die ons voornemen dienen konden, uitgezocht, en ondereen gemengt, en het beloop van oorloge en vredehandel aldus in het klein ten ruighsten ontworpen, om alle hatelijckheit te schuwen’, zegt hij in de opdracht aan Michiel le Blon.
De namen der optredende personages zijn vernuftig door hem verzonnen. De allegorie van het spel kon ieder zo gemakkelijk volgen. Toch blijft er iets raadselachtigs in de figuren van Blinde Wouter en de Wildeman bij meer intense beschouwing.
De voorredenaar zegt:
Zie eens hoe een Wildeman
U wat groots verbeelden kan,
Een den oorloogh weet te schilderen,
Daer de menschen door verwilderen,
En alle ackers, wilt en woest,
Maejen eenen jammeroegst.
Zie wat Wildaert u kan dwingen,
Die de bloem der Jongelingen
Jaerlicks eischt, en helt op helt
Deerlijck schiet, en nedervelt,...
Hieruit zou men opmaken, dat de wilde woestheid van het oorlogsgeweld de dichter de naam der figuur toegeschoven heeft, Na die eenmaal aanvaard te hebben, moest hij ze natuurlijk nader uitbeelden. Wouter kwijt zich van die taak in het eerste bedrijf. Hij doet dit op voortreffelijke wijze, waar hij voor onze verbeelding oproept een gruwelijk monster.
Heeft Vondel die schildering zelf ontworpen of heeft hij ze aan een ander stuk ontleend?
Onze literatuur-historici toonden aan, dat onze dichter bij het ontwerpen van zijn vredesspel hier en daar Italiaanse voorbeelden benut heeft, zoals de ‘Aminta’ van Tasso en de ‘Pastor Fido’ van Guarini. Ook Rodenburg's ‘Trouwen Batavier’ is hem dienstig geweest. G. Kalff merkte aangaande de Wildeman op: Dat de Wildeman een schepsel van Vondels fantazie zou zijn acht ik uiterst onwaarschijnlijk; zulke Caliban-figuren treft men niet in Vondels werkplaatsaan; het formeeren van zulke monsters lag, naar ik meen, buiten den kring van Vondels genie' (Spectator 1893). Kalff acht de figuur overgenomen uit het Engelse drama ‘Mucedorus’, waarin de Wildeman Bremo voorkomt, die hierin echter een belangrijker rol speelt en een soort ‘bosman’ is, afkomstig ut de Germaanse mythologie, beheerser van het woud, voor wie de dieren buigen, Vondel's Wildeman is gezonden door Pan tot plaag van de bewoners van het gewest. ‘Dergelijke monsters, door een vertoornde godheid gezonden, herinneren meer aan klassieke mythologie dan aan de Germaansche’, besluit hij.
Ik zou willen opmerken, dat Vondel's Wildeman toch sterk doet denken aan de figuur van de bosman. Hij fungeert bovendien als jager, als ‘wildman’, zoals men eertijds wel zei, welke hoedanigheid de keuze van de naam bij Vondel mede zou kunnen bepaald hebben. De Wildeman als uithangbord zal Vondel waarschijnlijk ook wel bekend zijn geweest.
Opmerkelijk lijkt mij verder, dat als bode iemand optreedt ‘die de naam “Wouter” voert. Kiliaen spreekt van “Woud-heer, Woudt-her” als: Sylvarum prefectus, sylvarum dominus et Sylvanus deus, Faunus’. Afgezien van deze onwaarschijnlijke naamsverklaring, komt de naam ‘Wolterken’ in de Germaanse mythologie voor ter aanduiding van een huisgeest. Dat Wouter blind is, verhoogt zijn geheimzinnig optreden in Vondel's spel, stempelt hem mede tot een aantrekkelijke figuur voor een stuk, waarin zich zoveel wonderbaarlijks voordoet. Men is zeker gerechtigd ook aan de keuze van de naam Wouter een bijzondere betekenis te hechten, omdat geen van de andere namen in Vondel's spel daarvan vrij bleef.
Dr. H.H. Knippenberg.