De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Algemene Literatuurgeschiedenis. Deel III. Renaissance (Utrecht U.M.W. de Haan - Antwerpen - Standaard Boekhandel - 1948. Prijs f 15,-).Dit deel, samengesteld onder leiding van de Leuvense hoogleraar P. Sobry, is geheel door Zuidnederlandse auteurs geschreven. Het Westeuropese humanisme is behandeld door Dr J. Thijs, De literatuur van de hervorming en van de contra-reformatie door Prof. St. Axters O.P. Het derde hoofdstuk is dan gewijd aan Renaissance, Barok en Klassiek in de moderne talen, achtereenvolgens in Italië (P. Sobry), Spanje en Portugal (Dr A. Thomas), Frankrijk (Prof. Dr R. Guiette). Engeland (Prof. Dr Fr. de Backer), de Nederlanden (Prof. Dr P. de Smaele), Duitsland (Dr R.F. Lissens) en De Scandinavische landen (Prof. Dr G. Meir). De degelijke bijdrage van De Smaele geeft in 44 bladzijden een duidelijk, maar uiteraard beknopt overzicht van de Nederlandse renaissance-letterkunde in de 16e en 17e eeuw. De grenslijn tussen renaissancisten en ‘bijbelse humanisten’, waardoor Coornhert en Spieghel ‘slechts terloops dienen te worden vermeld’ (blz. 437) is niet scherp te trekken. Is daarom Marnix voorbijgegaan? Zijn psalmvertaling had toch wel een vermelding verdiend. En is Cats als ‘renaissancist’ te beschouwen? Ten slotte heeft de schrijver dan, ook in het verloop van de zeventiende eeuw, meer gestreefd naar volledigheid van het overzicht dan naar beperking tot eigenlijke renaissance-litteratuur. | |
Eenheid ondanks diep verschil. De -n en de voornaamwoorden.Deze kongres-voordracht van Gerlach Royen, afgedrukt in het Album-Gessler, is door de Zuidnederlandse vereniging tot vereenvoudiging van onze spelling in brochure-vorm verspreid (Antwerpen - De Sikkel). Op zijn bekende heldere en scherpzinnige wijze toont de schr. aan dat de handhaving van de naamvals-n, ook in Zuid-Nederland, wetenschappelijk en praktisch onverdedigbaar is. Nu deze kwestie in het Zuiden weer actueel is, deed de Vereniging door de verspreiding van deze brochure een goed werk. | |
Het Stellen in het Nederlands, voor handel en administratie.Dr Remi Sterkens, de auteur van de Inleiding tot de taalstudie, aangekondigd in ons tijdschrift (XL, blz. 185), liet met bovenstaande titel een nieuw werk verschijnen (Brussel - Baude - 1948); Pr. 195 fr.), dat meer biedt dan de titel doet verwachten. Het eerste deel (Taal) en het tweede (Stijl) geven opnieuw voor brede kringen een aansporing om voor de moedertaal belangstelling te koesteren, en bevatten dus in hoofdzaak dezelfde stof als de vroegere Inleiding. Het derde deel (Stellen) richt zich rechtstreeks op het praktische doel: leiding te geven bij schriftelijke taaluiting, en dat niet alleen voor taalgebruik bij ‘handel en administratie’. Verschillende soorten van ‘opstellen’, o.a. de beschrijving, de verhandeling, de redevoering, het rapport, de brief, komen ter sprake, ten dele begeleid door opgaven voor de leerlingen. | |
Naamkunde-studie.De aktieve Vereniging voor Naamkunde te Leuven, die onder leiding van H.J. van de Wijer reeds zoveel verdienstelijk werk publiceerde en overvloedig materiaal verzamelde, zond ons de voltooide 23ste jaargang | |
[pagina 107]
| |
van de Mededelingen (1947), waarin o.a. de volgende bijdragen: M. Schönfeld bespreekt De ouderdom van de veldnamen in Nederland, in het biezonder in Noord-Holland en in Groningen, met Friese onderlaag. - J. Lindemans toont aan dat Het inleidend lidwoord bij familienamen op Franse invloed wijst, en vooral in Zuid-Nederland veel voor komt. - Maurits Gysseling schrijft over de namen Antwerpen en Anvers. - H. Draye geeft Beschouwingen bij B.H. Slicher van Bath, Mensch en Land in de Middeleeuwen. - H.J. van de Wijer en J. Langohr verzamelden Plaatsnamen te Walhorn en A. Weijnen verklaart Noordbrabantse plaatsnamen. De Mededelingen van 1948 brachten als bijdrage tot de Onomastica neerlandica een studie van L. de Man over Middeleeuwse titulatuur te Leuven, in hoofdzaak van belang voor de ‘Ambachts- en stielnamen’, die in een glossarium (blz. 11-26) samengevat en verklaard zijn. Een voorbeeld ter navolging, aangezien de studie van de plaatselijke Mnl. beroepsnamen, ook voor de dialektgeografie van belang, nog vrijwel onontgonnen is. Bijlage XXV (1948) bevat een degelijk bewerkt overzicht van De plaatsnaamstudie in 1947, door H.J. van de Wijer en H. Draye; Bijlage XXVI (1948) van de Persoonsnamenstudie in 1947, door K. Roelandts. Beide geven ook de bibliografie voor deze studie in andere landen. | |
Jaarboek 1948 van De Ghulden Roos te Roosendaal.Dit jaarboek is geheel gewijd aan De plaatsnamen van Roosendaal. Overvloedig toponymisch materiaal is bijeengebracht, uit allerlei oorkonden, door R. van Hasselt (blz. 61-206), terwijl Dr A. Weynen een belangrijke taalkundige inleiding schreef (blz. 15-59). Een grote kaart is toegevoegd aan deze studie, die voor de naamkunde een welkome aanwinst is. | |
Onuitgegeven Sermoenen van Jan Brugman O.F.M.Na het bekende werk van W. Moll over deze beroemde vijftiende-eeuwse prediker (1854) zijn nu en dan nieuwe fragmenten en sermoenen voor den dag gekomen, maar de belangrijkste ontdekking werd in 1925 gedaan: een nieuw handschrift met zes en twintig sermoenen, waarvan er dadelijk vijf aan Brugman toegeschreven konden worden. Dit handschrift, in het bezit gekomen van het Ruusbroec-Genootschap, is nu grondig bestudeerd en volledig uitgegeven door Dr P. Grootens S.J.Ga naar voetnoot1). In een breed opgezette inleiding onderzoekt de uitgever met nauwkeurigheid en scherpzinnigheid het auteurschap van deze sermoenen, dat voor 19 nog bepaald moest worden. Uitkomst van dit onderzoek, waarbij ze één voor één getoetst worden, is dat ze alle dezelfde geest ademen en dus vrij zeker van Brugman afkomstig zijn. Aan de tekstuitgave is de grootste zorg besteed, zodat deze ook taalkundig volkomen betrouwbaar is. Voor de kennis van de Dietse stichtelijke litteratuur is deze, ook uiterlijk goed verzorgde, uitgave een belangrijke aanwinst. | |
Dialektvermenging en taalontwikkeling.In aansluiting bij zijn proefschrift over Taalgeografie, van 1941, leverde Dr S.A. Louw opnieuw een ‘Proeve van Afrikaanse taal’, uitgegeven | |
[pagina 108]
| |
in de ‘Bijdragen en Mededelingen der Dialecten-commissie van de K.N. Akademie’ (Amsterdam - N.H. Uitgevers Maatschappij - 1948). Prijs f 5,50). In een drietal hoofdstukken geeft hij de inhoud weer van een Duitse studie over de taalontwikkeling in een gebied waar kolonisten die verschillende dialekten spreken, samen wonen en dezelfde taal gaan spreken, nl. Franztal (Jugo-Slavië). In drie volgende hoofdstukken brengt hij verband tussen deze methode van onderzoek en de geschiedenis van het Afrikaans, waar men oorspronkelijk ook te maken heeft met ‘nedersettingsdialek’. Dit opent z.i. ‘moontlikheden wat die geografiese ondersoek van Afrikaans in die vooruitsig stel’ (Hoofdstuk V), wat uit een aantal dialektkaarten, aan dit werk toegevoegd, wordt afgeleid. Een slothoofdstuk handelt ‘oor die ontwikkeling van Afrikaans en sy uitbreiding oor die spraakgebied’.
Van Haeringen's Nederlands Woordenboek. In de reeks van Kramer's Woordenboeken ('s-Gravenhage - G.B. van Goor Zonen - 1948) verscheen een derde, verbeterde druk, bewerkt door C.B. van Haeringen, die bij de tweede druk, van 1946, in een Voorbericht, rekenschap gegeven heeft van zijn opvatting en zijn werkwijze. | |
Kramer's Woordentolk.Van dit bekende verklarende woordenboek verscheen bij dezelfde uitgever een vijf-en-twintigste druk, bewerkt door Dr G.A. Brands en R.W. Lieve, met ‘een groot aantal nieuwe woorden, uitdrukkingen en afkortingen’ (Gouda - 1948. Prijs f 5,75). | |
Nederlandse Filologie 1920-1940.In het verzamelwerk Geestelijk Nederland 1920-1940 gaf P.J. Meertens in een twintigtal bladzijden een duidelijk en degelijk overzicht van wat in deze ‘bloeiperiode’ op het gebied van de Nederlandse filologie verschenen is. Portretten van Van Ginneken en Overdiep, en een dialektkaartje illustreren deze bijdrage. | |
Veldnamen in Nederland.In de Mededelingen der Kon. Ned. Akademie (XII No. 1) verscheen een breed opgezette studie over dit onderwerp (Amsterdam - Noordhollandsche U.M. - 1949; 167 blz. Prijs f 3,90) door M. Schönfeld. De uitkomsten van 721 vragenlijsten met ± 10.000 namen zijn verwerkt in een aantal systhematisch samengestelde hoofdstukken, naar de verschillende benoeming. Aan de samenvatting ontlenen wij het volgende: ‘De veldnamen zijn ontstaan uit de directe behoeften van het dagelijks leven; zij zijn niet het werk van ambtenaren, maar echte volkstaal. Met hun landelijke afkomst hangt samen, dat zij over 't algemeen zo goed Nederlands zijn; vreemde invloeden zijn zeldzaam; het is een stukje Nederlands volkseigen, dat men hier op heterdaad betrappen kan. Opvallend is de buitengewone rijkdom van namen; voor een deel is dit te verklaren uit gewestelijke verschillen; ook liggen chronologisch verschillende lagen over elkaar; maar dit verklaart niet alles. Alleen wie veel in de vrije natuur vertoeft en er intiem mee vertrouwd is, wie een scherp oog heeft voor elk gering verschil in bodem en grondsoort, vindt een eigen term voor elke variatie. Realisme en aanschouwelijkheid gaan hand | |
[pagina 109]
| |
in hand, en vaak treft men de humor, die wel eens overgaat in galgenhumor. De taalkundige ziet tal van verouderde of overigens verdwenen woorden gekristalliseerd in de veldnamen, en groot is het belang ervan voor de woordgeografie, soms ook voor de klankleer’. Ook voor de toponymie en voor de familienamen zijn er veel gegevens in aan te treffen. Aan dit deel is, behalve een leerzame Inleiding, ook een uitvoerig Register toegevoegd. C.d.V. |
|