ons Zuidlaarder document het woord spoedslachting, gevormd naar de in stadhuistaal zo populaire spoedbehandeling en spoedvergadering en in de posttaal spoedbestelling [en spoedstuk; de Indische ambtenaarstaal kent, volgens K. - E. spoedcertificaat, ‘geneesk. bewijsschrift, een ambtenaar het recht gevende, onmiddellijk om gezondheidsredenen naar Europa af te reizen’ (wee de Duitse bezettingstijd!): - verder worden gebruikt spoedboodschap, spoedbericht].
Dat naast slachting het woord slacht alleen voorkomt in composita, is eveneens begrijpelijk; het is een gevolg van dezelfde krachtige werking van de analogie in ambtelijke taal. Het Zuidlaarder stuk bevat; slachtdagen, slachtplaats, slachtdieren, slachtvergunning. Slechts het derde is al lang algemeen gebruikelijk; de andere zijn alle ‘ambtelijke’ nieuwvormingen. Het laatste, slachtvergunning, is een distributieterm; slachtplaats in: ‘Spoedslachtingen kunnen.... plaats vinden in de Centrale slachtplaats’ is een gedwongen purisme, omdat men voor deze vrij eenvoudige slachtinrichting het woord ‘abattoir’ niet aandurfde, hoeveel beter ‘Gemeentelijk Abattoir’ het ook doet dan ‘Centrale slachtplaats’!
‘De slachtdieren worden na voorafgaande bedwelming, door verbloeding zo snel mogelijk gedood.’ Bedwelming heeft de oude verbale functie stellig meer bewaard dan slachting, welke betekenis sterk is gespecialiseerd. Het gebruik hier is dus vrij normaal, al drukt, voor ons gevoel, het woord bedwelming vaker het gevolg uit van de handeling dan de handeling zelf. Verbloeding is o.i. zuiver verbaal, het verbloeden. Bovendien is het verbum intransitief; de ‘ambtelijke’ voorkeur voor korte, synthetische taalvormen, o.a. door samentrekking, heeft hier doen derailleren, toen men schreef: De slachtdieren worden.... door verbloeding.... gedood. Op de achtergrond kan er invloed zijn uitgeoefend door: ‘doodgaan tengevolge van verbloeding’. ‘In ambtelijke taal is vooral productief de afleiding op -ing, gevolgd door een attrib. bepaling, waarvan het subst. tot het werkw. der afleiding staat in objectsverhouding’, schrijft Overdiep op blz. 229 van zijn Stil. Gramm. Ook zonder de attrib. bepaling is deze afleiding blijkbaar geliefd en niet alleen in ambtelijke taal. Dit is mee een gevolg van het feit, dat het substantief zonder suffix, we schreven het reeds, dikwijls zijn verbale functie heeft verloren, b.v. slacht blijkens noodslachting, huisslachting, spoedslachting, een tekort, dat blijkbaar in composita, waarvan het eerste lid is, minder wordt gevoeld: slachtbank, slachtplaats, slachtdag. Zo is, om nog een voorbeeld te noemen, keur verdrongen door keuring, zelfs in composita: naast het eenzame keurmeester gebruiken we thans keuringsarts, -commissie, -terrein; verdringt verkoping, verkoop, zaaiing zaai, planting plant, enz. Voornamelijk wordt dit dus veroorzaakt door de behoefte aan een krachtiger uitdrukken van de verbale functie dan het
simplex dat doet. Vandaar zeker, dat de Zuidlaarder verordening meldt: Gebruik van vlees en smelten van vet is verboden, zolang de geslachte keuring niet heeft plaats gehad. Het subst. smelt is thans onbekend in onze taal. En waarom dan niet de in ambtelijke taal zo geliefde wending ‘smelting van vet’ gebruikt werd? De schrijver heeft dit ongewone subst. blijkbaar nog niet aangedurfd, hoewel ‘het smelten van vet’ evengoed een verb.-subj.-verhouding kan uitdrukken als die van verb.-obj.
Aan een sterke neiging tot synthetische taalvorm kan slechts worden voldaan door schrijvers met een groot taalgevoel. Wie dat mist, derail-