De buigings-n in Zuid-Nederland.
Het krachtigste verzet tegen de nieuwe schrijfwijze is steeds gericht geweest tegen de afschaffing van de niet gesproken buigings-n. In het Noorden is het pleit voorgoed beslist, dank zij de houding van de regering, de pers, het onderwijs en de overgrote meerderheid van de schrijvende Nederlanders. Op grond van het overleg met België was bepaald dat het gebruik van deze n facultatief zou zijn, en menigeen zal dat opgevat hebben als een concessie aan de Zuidelijke taalgenoten, omdat deze in hun moedertaal drieërlei genus onderscheiden. Wij willen niet opnieuw betogen dat voor de Vlaming en de Brabander, die de algemene standaardtaal leren of gebruiken, de toepassing van deze n, naar classicistische regels, even bezwaarlijk is als voor de Hollander. Minder opmerkelijk dan het schijnt, is dus, dat de afschaffing in het Zuiden even weinig tegenstand ontmoet heeft als bij ons: dat blijkt uit het taalgebruik van toongevende schrijvers, van de tijdschriften, de pers en in de boeken. Er is daar echter één gevaarlijke rem! Hoe vreemd het ook klinkt, bij het onderwijs - waar de afschaffing juist zo nodig is, en zulke pedagogische voordelen biedt! - is de oude buigings-n ambtelijk voorgeschreven. Daartegen is een krachtig verzet zeer gewenst. Daarom deed het ons veel genoegen bij een toongevend taalgeleerde als de Leuvense hoogleraar L. Grootaers, in zijn Inleiding tot de taalkunde (1948, blz. 376) de besliste uitspraak te vinden: ‘dit is van een wetenschappelijk standpunt uit niet te verantwoorden.’ Moge het Departement van Onderwijs weldra tot dit inzicht komen!
C.d.V.