De Nieuwe Taalgids. Jaargang 42
(1949)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het Algemeen Beschaafd in VlaanderenGa naar voetnoot1).Wij, Vlamingen, weten zeer goed, dat we onze Nederlandse moedertaal nog niet met buitengewone vaardigheid hanteren, ja erger, dat we ze soms geweld aandoen! Zeer onvrijwillig echter, want, telkens als we vaststellen, dat we gezondigd hebben, voelen we rechtzinnig berouw, we belijden onze schuld en maken het vaste voornemen ons leven te beteren. We schaffen ons dan ook allerlei taalzuiverende boeken en boekjes aan en vallen ijverig aan 't studeren. Doch eilaas! onze taalzuiveraars maken het ons niet altijd gemakkelijk, omdat ze hun materiaal niet behoorlijk hebben geschift en gezift en wel eens zuiveren in tuintjes die vrij proper zijn! Onze Zuidnederlandse deskundigen hebben het soms nogal bont gemaakt en zelfs de grootmeesters van het zuiveraarsgild gaan in dit opzicht niet vrij uit. De Noordnederlandse taalkundigen hadden tot hiertoe de zorg voor het wieden van de Zuidnederlandse taaltuin meestal overgelaten aan de Vlamingen. Zij haddden slechts occasioneel vastgesteld, dat de taal van de Zuidnederlanders, zelfs van de beste, nog altijd hun afkomst verried, zonder dat ze zich daaraan ergerden of, verklaarden de meesten, zonder dat ze die afwijkingen als fouten beschouwden. Doch ze hadden die afwijkingen nog nooit systematisch onderzocht en dus hun standpunt tegenover elke afwijking afzonderlijk niet bepaald. Daarom sprong dan ook mijn filologenhart op van vreugde, toen ik onlangs een boek in handen kreeg met de voor mij veelbelovende titel Het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen, geschreven door de heer J.A. Daman, sekretaris van de Nederlandse Vereniging tot Vereenvoudiging van de spelling, een Noordnederlander dus, en een die zich sedert jaren met taalkundige problemen bezighoudt en die daarenboven vaak in Vlaanderen vertoeft en de Vlamingen en hun geschriften uitstekend kent. Mijn vreugde steeg nog, toen ik het boek, dat aan drie Vlamingen is opgedragen, opende en heel vooraan niet minder dan drie motto's zag prijken, waaruit, zoals iedereen weet, de geest moet blijken die de schrijver bezielt tegenover zijn stof, in casu het standpunt dus dat Daman inneemt tegenover de inhoud van zijn werk ‘het Nederlands in Vlaanderen’. Het eerste motte is van wijlen Prof. Kruisinga, de erg combattieve en juist daarom mij zo sympathieke taalkundige: ‘In zake taal is de hoofdzaak, dat men afstand doet van de waan dat taaleenheid betekent eenvormigheid.’ Het tweede motto is een uitspraak van Prof. De Vooys: Aan een Algemeen Beschaafd behoeft geen afbreuk gedaan te worden door Zuidelijke schakering. En het derde motto is ontleend aan een geschrift van Prof. Gerlach Royen, de bruine pater met de vaardige tong en scherpe pen: ‘Het Vlaams toch heeft zeer veel wat goed Nederlands is, alhoewel men die woorden en zegswijzen in het Noorden niet kent.’ In het woord vooraf lezen we: ‘Met deze studie hebben we op het verschil willen wijzen dat thans nog bestaat tussen het Algemeen Be- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
schaafd in Nederland en het zich nog steeds vormende in Vlaanderen. De lezer bedenke, dat veel van het besprokene door de schrijver niet afgekeurd wordt. Het is anders, maar daarom nog niet fout.’ En in de Inleiding, twee bladzijden verder, deelt Daman ons mee: ‘We willen het Nederlands, zoals dat in Vlaanderen door beschaafden en ontwikkelden geschreven en gesproken wordt, aan een onderzoek onderwerpen. Het verschil in woordenschat en woordkeuze met Nederland is soms niet gering. Ook doen zich onderling grammatikale afwijkingen voor.’ Welnu, ik vraag aan iedereen die Nederlands verstaat, wat hij, vooral na het lezen van de motto's, het woord vooraf en de inleiding, denkt te vinden in dit boek, dat, laten we het niet vergeten, de titel draagt ‘Het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen’? Het moét wel handelen over de bijzondere aspecten die het Algemeen Nederlands in Vlaanderen vertoont, over datgene waardoor het zich onderscheidt van het Algemeen Nederlands dat in het Noorden gebruikelijk is, doch dan ook uitsluitend over zulke dingen die nog kunnen ondergebracht worden onder de benaming Algemeen Beschaafd, die dus niet onnederlands zijn, want dan zijn het fouten tout court! We zijn overtuigd te zullen lezen over zuidelijke schakeringen van het Algemeen Beschaafd (cfr. de woorden van De Vooys), over woorden en zegswijzen die het Noorden niet kent, doch die goed Nederlands zijn (cfr. Gerlach Royen), die aan de Nederlandse taaleenheid geen afbreuk doen (cfr. Kruisinga). En nochtans, als wij het boek verder doorbladeren, worden we in onze verwachting deerlijk bedrogen. We krijgen ten slotte niets anders dan wat PeetersGa naar voetnoot1) ons reeds gaf, doch met dit verschil dat Daman zijn stof niet alfabetisch heeft geordend, doch op logische wijze heeft gerubriceerd. Aldus vermeldt hij een reeks oude woorden, in Vlaanderen nog levend, die in het Noorden in onbruik geraakt zijn; daarna Nederlandse woorden die in Vlaanderen een andere betekenis hebben dan in het Noorden en aldus aanleiding kunnen geven tot misverstand; dan enkele Nederlandse woorden, in het Noorden tot de hogere stijl beperkt en in het Zuiden nog algemeen gebruikt; verder Ned. woorden die in het Zuiden een ruimere betekenis hebben dan in het Noorden, Ned. woorden die eigen zijn aan Vlaanderen, nog verder purismen, bastaardwoorden, vreemde woorden, gallicismen, germanismen, enz. Daarna volgt in een tweede hoofdstuk een lange lijst met spraakkunstige bijzonderheden over de naamvallen, de voornaamwoordelijke aanduiding, voornaamwoorden, werkwoorden, bijwoorden, enz., enz. Dan nog een kort hoofdstuk over de uitspraak en de gewone lijsten en registers. Het is niet mijn bedoeling het boek van Daman hier te kleineren. Integendeel, ik ben bereid de loftrompet te steken over de scherpzinnigheid, de taalkennis en het taalgevoel van de schrijver, over het eindeloos geduld waarmee hij het paar duizend voorbeelden uit moderne Vlaamse auteurs heeft bij elkaar gelezen en in zijn verschillende rubrieken ondergebracht, over het zeer waardevol en betrouwbaar materiaal dat hij aldus heeft bijeengebracht. Ik druk er hier echter mijn spijt over uit, dat ik in het boek niet vind wat ik gehoopt had er te zullen in vinden. Mag men het echter ooit euvel duiden aan een auteur niet dat boek te | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven dat men wenst te lezen? Ik verwijt aan Daman dus alleen, dat hij door zijn titel, motto's en inleiding een hoop gewekt had die niet vervuld wordt: de vlag dekt de lading niet! Of met andere woorden: zijn titel en aanhef zijn onjuist. Immers, hij geeft wel honderden gevallen op waarin het Zuidnederlands afwijkt van het taalgebruik in het Noorden, doch nergens zegt hij uitdrukkelijk: dit is goed en dat is verkeerd; dit mag nog, maar dat mag niet meer; dit beschouw ik nog als goed Nederlands, doch dat is beslist fout. En daar gaat het ten slotte toch om! Dat wenst de Zuidnederlander te vernemen! Hij wil weten hoe de Noordnederlander op die afwijkingen reageert, wat hij aanvoelt als mogelijk Nederlands, dus niét fout, en wat hij niet kan aanvaarden. Het is niet voldoende in zijn inleiding te zeggen, dat men niet alles afkeurt, dat niet alle afwijkingen fout zijn: men moet de moed hebben voor zijn overtuiging uit te komen en man en paard noemen! In plaats van precieze aanduidingen betreffebde het al of niet toelaatbare van de geciteerde afwijkingen, vinden we in zijn lijstjes grove fouten, klaarblijkelijke vergissingen, taalkundige wangedrochten, zonder enig onderscheid uitgestald naast twijfelachtige gevallen, verouderde woorden en wendingen, typische zegswijzen, specifiek Zuidnederlandse taaleigenaardigheden, die echter dikwijls ook uitstekend Nederlands zijn. Het ligt voor de hand, dat een Noordnederlander, bij het lezen van geschriften van Vlamingen, herhaaldelijk een vermeende Zuidnederlandse afwijking moest optekenen die feitelijk volstrekt geen flandricisme is, doch alleen een lapsus, soms een formidabele vergissing van een auteur, iets dat tenslotte evenmin Zuid- als Noordnederlands is. Het stemt een Vlaming enigszins wrevelig zulke ‘kemels’ als typisch Zuidnederlands te zien vermelden en nog wel in een boek dat beweert te handelen over ‘het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen!’
Laten we even de bladzijden die handelen over de voorzetsels, onder de loupe nemen, opdat de lezer beter zou begrijpen waarom dit boek me onvoldaan laat. Terloops moet ik er op wijzen, dat het me volstrekt niet duidelijk is, waarom Daman, die zijn stof netjes rubriceert, het nodig gevonden heeft op drie verschillende plaatsen de voorzetsels te bespreken, zodat het geheel tamelijk onoverzichtelijk wordt. We krijgen op blz. 61-62 drie voorzetsels, in Vlaanderen gebruikelijk; dan van blz. 117 tot 121 ‘afwijkingen van het A.B. onder de voorzetsels, waaronder vele gallicismen’ en ten slotte van blz. 156 tot 159 nogmaals voorzetsels waarvan het gebruik afwijkt in het Zuiden en het Noorden. Die drie afzonderlijke hoofdstukjes konden gemakkelijk onder één afdeling ‘Voorzetsels’ ondergebracht worden. In zijn eerste schuifje over de voorzetsels laat hij er drie de revue passeren, nl. bachten, binst en spijts. Als we nu op de titel van het boek letten en ons de motto's en de inleiding herinneren, moeten we wel de indruk krijgen, dat Daman deze drie voorzetsels beschouwt als Zuidnederlandse vormen van het A.B. of, op zijn ergst, als Zuidnederlandse afwijkingen van het A.B. die niet fout zijn. Hij zegt het hier wel niet telkens uitdrukkelijk, doch als dat zijn bedoeling niét was, hebben de woorden geen zin meer. Uit geen enkel woord of teken blijkt, dat hij enig onderscheid maakt tussen het minder of meer algemeen Nederlands zijn van de drie voorzetsels: hij scheert ze over één kam! | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Welnu, dat is verkeerd! Indien Daman een Zuidnederlands intellectueel had ondervraagd, - het moest niet noodzakelijk een taalkundige zijn, - dan zou hij onmiddellijk gemerkt hebben, dat het hier drie totaal verschillende gevallen betreft. Immers de Zuidnederlander zou hem, zeer terecht, hebben laten opmerken, dat bachten door niemand als Algemeen Beschaafd wordt beschouwd, ook niet door de West-Vlamingen. Wie het schrijft, gebruikt opzettelijk een dialectisme. Het hoort dus niet thuis in een boek dat zich aandient als ‘het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen’. Over spijts zou de Zuidnederlander waarschijnlijk aan Daman gezegd hebben, dat hij dit voorzetsel inderdaad soms hoorde en vooral zag gebruiken en dat het hem als normaal en correct Nederlands voorkwam. Immers de meeste Zuidnederlanders, zelfs de intellectuelen, bekijken u met verbaasde ogen als ge hun zegt, dat spijt, zonder s, de gewone vorm is van het voorzetsel en spijts door sommigen als incorrect Nederlands beschouwd wordt. De meesten hebben zelfs nooit de vorm zonder s gehoord of gezien! Het is waar, dat ik sedert geruime tijd heb vastgesteld, dat Brusselse radiospeakers nu ook de vorm spijt ontdekt hebben en dat ook onze dagbladen de s-loze vorm beginnen te kennen. Enkele jaren geleden was hij nog volstrekt onbekend. Waarschijnlijk is dit de vrucht van het taalgezuiver van Peeters en zijn school. Hij leert ons in zijn Taalgids, dat spijts door Zuidnederlandse schrijvers waarschijnlijk naar analogie van ondanks en trots gevormd werd en moet vervangen worden door spijt, ten spijt van, trots, ondanks, niettegenstaande, in weerwil van. - Peeters had niet helemaal gelijk, hij is te voortvarend geweest; dat lezen we hier duidelijk bij Daman. Immers hoe is de feitelijke toestand met betrekking tot het gebruik van spijt en spijts? Spijt is ongewoon in Noord-Nederland, heeft er een archaïstische kleur; is (of zeker: was) volstrekt onbekend en wordt niet gebruikt in Zuid-Nederland. - Spijts is zeldaam in het Noorden, nog archaïstischer dan spijt, wordt zelfs door Van Dale en het Ned. Wdb. niet meer vermeld, doch wordt door sommige schrijvers, als b.v. Van Duinkerken, nog met voorliefde gebruikt; is echter nog springlevend in Zuid-Nederland. Het lijkt me volstrekt af te keuren dat iemand in zulke omstandigheden decreteert, zoals Peeters doet, dat spijts verkeerd is en moet verbeterd worden tot spijt. De twee vormen zijn evenwaardig. Wie van spijts niet meer wil horen, omdat de vorm in het Noorden verouderd is, moet verbeteren tot ondanks, in weerwil van, en niet tot het in het Noorden ook reeds ongewone spijt. M.i. mag echter voor spijts burgerrecht opgeëist worden. Alles wat Daman over dit voorzetsel meedeelt, is dus helemaal op zijn plaats in dit boek: hierop is ten volle de titel toepasselijk: het A.B. in Vlaanderen. Het derde voorzetsel, binst, is een moeilijker geval. Hier zou Daman, bij het ondervragen van Zuidnederlanders, aarzeling vastgesteld hebben. Immers, binst is een provincialisme, oorspronkelijk beperkt tot West- en Oost-Vlaanderen, dat er echter in geslaagd is binnen te dringen in de schrijf- en ook spreektaal van een groot aantal Zuidnederlanders. Alleen de taalkundigen zijn er zich van bewust, dat het geen correct Nederlands is; de anderen aarzelen, al weet iedereen, dat het een overbodig synoniem is van gedurende. Ik geloof niet, dat het zo algemeen gebruikt wordt als would-be correct Nederlands, dat het in Damans boek thuis hoort. We zouden de toestand aldus kunnen voorstellen: van de drie behan- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
delde voorzetsels is er een, nl. bachten, dat volstrekt geen burgerrecht heeft verworven in het zich in Vlaanderen vormend A.B.; binst vecht om het te verwerven, doch zal hierin, hoop ik, niet slagen; spijts heeft altijd burgerrecht genoten, al blijkt dit nu te mishagen aan onze taalzuiveraars. Indien Daman ze alle drie vermeldde, moest hij het doen met de noodzakelijke discriminatie. Erg kwalijk kunnen we het niet nemen: immers bij Van Dale is het nog veel erger. Deze vermeldt binst, zelfs bachten, als Zuidnederlands, doch spijts neemt hij niet eens op: het enige van de drie dat werkelijk algemeen gebruikt wordt en waarvoor we bestaansrecht in het A.B. zouden willen opeisen.
Laten we nu Damans tweede hoofdstukje over de voorzetsels nemen. Op drie bladzijden heeft hij 40 voorbeelden (eigenlijk 43, doch 2 maal 2 dezelfde) bijeengebracht met wat hij zelf noemt ‘afwijkingen van het A.B., waaronder menig gallicisme’. De voorbeelden zijn genomen uit alle uit Zuid-Nederland stammende schrifturen die Daman toevallig in de hand vielen: ze gaan van teksten van Vermeylen en Van de Woesteyne over Streuvels, E. Claes, De Bock, Johan Daisne en anderen tot het bulletijn van de Touring Club van België, het Postzegeltijdschrift, taalkundige oefeningen voor de school, syndicale blaadjes en publicaties van de Weerstand. Het ligt voor de hand, dat uit zo'n allegaartje niets anders kon bijeenverzameld worden dan een hutsepot van belang. Vooreerst tel ik zeven voorbeelden met afwijkende voorzetsels die geen andere naam verdienen dan ergerlijke fouten of individuele vergissingen, die evenmin Zuid- als Noordnederlands zijn en dus volstrekt ten onrechte in dit boek geciteerd worden. Het zijn: ‘Abonneert u aan degelijke dagbladen.’ - Iedereen zegt: zich abonneren op. ‘Het bier was haar in het hoofd gestegen,’ i.p.v. naar het hoofd. Dit is een contaminatie! Zuidnederlands is: het bloed jaagt naar zijn kop; - hij heeft het hoog in zijn bol. ‘Hij stond in de baan voor het huis,’ zegt E. Claes in Kobeken. - Te Zichem evenals elders staat men op de baan, op de weg en op de straat. ‘De taal die de speler op de Nederlandse schouwburg spreekt.’ - Wij spreken een taal op de planken, op het toneel, doch in de schouwburg: dus klaarblijkelijke vergissing. ‘Zij bleven alleen op cel,’ - Een onmogelijk provincialisme van het soort: op kot zitten, op grond vallen. ‘Ik ben van die boerenkip jaloers.’ - Ik geloof, dat men in heel Vlaanderen jaloers is op iemand! ‘Pas op van dit communistennest!’ - Als dat geen lapsus is, komt het van iemand die volstrekt geen Nederlands kent.
Verder tel ik 8 voorbeelden met afwijkingen die inderdaad in Vlaanderen nog wel eens voorkomen, doch die de ontwikkelde Vlaming onmiddellijk als fouten aanvoelt. Men kan niet beweren, dat ze algemeen Zuidnederlands zijn, nog minder dat ze tot het Zuidnederlands A.B. zouden behoren. Integendeel, ze druisen in tegen het taalgevoel van die Vlamingen die zich reeds in het bezit van dat gevoel mogen verheugen. Hier volgen de voorbeelden, zoveel mogelijk verkort: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Een stapje verder en we vinden nog 6 voorbeelden met afwijkingen die reeds wat meer aandacht vergen, doch door de meeste ontwikkelde Vlamingen nog vrij gemakkelijk vermeden worden, zodat we ook op deze reeks de benaming ‘algemeen Zuidnederlands’ nog niet mogen toepassen:
Hiermee hebben we reeds 21 of ruim de helft van de door Daman geciteerde voorbeelden uitgeschakeld! En onder de 19 overblijvende gevallen moeten we nog een schifting houden. Hier volgt een eerste reeks met 8 voorbeelden:
In deze 8 gevallen gebruiken inderdaad de meeste Zuidnederlanders de opgegeven afwijkende voorzetsels, doch ik zou niet durven beweren, dat ze rotsvast in hun taalbewustzijn vastgegroeid zitten. Integendeel, een immer groter wordend aantal Vlaamse intellectuelen wordt zich van die ‘fouten’ bewust en gebruikt in al die gevallen het ‘juiste’ Nederlandse voorzetsel. Men zal zich nog wel eens vergissen, doch het is onbetwistbaar, dat de ‘juiste voorzetsels’ zienderogen veld winnen!
Er blijft dan nog een laaste groep van 11 voorbeelden over. Ik geef ze hier op met telkens het voorzetsel er bij dat in het A.B. van het Noorden ons afwijkend voorzetsel vervangt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
In deze 11 gevallen hebben we te doen met een voorzetsel dat ons werkelijk door ons taalgevoel ingegeven wordt: het staat nog vast. Dat belet niet, dat vele Vlamingen weten dat het Noorden in die gevallen andere voorzetsels gebruikt, en in een paar van die gevallen hebben wij reeds de gewoonte aangenomen het voorzetsel uit het Noorden te schrijven en zelfs te gebruiken bij het spreken. Zo is b.v. ‘denken aan’ vrij gewoon voor ‘denken op’, en ‘met vacantie’ i.p.v. op vacantie lijkt ons niet vreemd. Andere voorzetsels willen er moeilijker in: we vervangen niet gemakkelijk ‘lachen met’ door ‘lachen om’, of ‘roepen op’ door ‘roepen om’. Die om voldoet ons namelijk maar half! Hetzelfde geldt voor ‘Tienen ligt op de grote spoorbaan,’ waar op ons het natuurlijkste woord van de wereld lijkt. ‘Op de letter spreken, op café gaan, op zijn renten leven’ zijn voor ons vaste uitdrukkingen. Naar de letter spreken lijkt ons vreemd en ‘naar het café gaan’ is voor ons niet helemaal hetzelfde als ‘op café gaan’. ‘Op de wei’ is te vergelijken met ‘op het veld’ en ‘op den boer’ met ‘op den buiten’ (Terloops wijs ik er op, dat ook ‘op den buiten’ als een provincialisme beschouwd wordt; het is echter moeilijk te vervangen!) Trouwens voor ons zijn ‘een dienst op den boer’ en ‘een dienst bij den boer’ twee verschillende dingen. Ook ‘op de boom groeien knoppen’ en ‘op de boom staan vruchten’ kunnen wij onmogelijk als fouten aanvoelen. Het is wel opvallend dat, met uitzondering van ‘lachen met’, al de afwijkingen van de laatste reeks het voorzetsel op bevatten. Zulks bevreemdt de taalkundige volstrekt niet. Immers het valt iedereen die iets of wat met Middelnederlandse teksten is vertrouwd, onmiddellijk op, hoe vaak aldaar op verschijnt, waar het modern A.B. een ander voorzetsel gebruikt, b.v. in of aan. Ons gebruik van op berust dus op een eeuwenoude traditie en de taal der Vlamingen toont zich op het gebied der voorzetsels, zoals trouwens in zo menig ander opzicht, zeer conservatief. Ik zie dus de mogelijkheid in, dat iemand op goede gronden het behoud van op zou bepleiten in al die gevallen of toch in de meeste. Ik wil hier niet nader ingaan op de vraag of het al of niet wenselijk is, dat onze uitdrukkingen met op tot correct Algemeen Nederlands zouden uitgeroepen worden. Hierover kan tot in het oneindige gediscussieerd worden. Het was er me alleen maar om te doen te bewijzen, dat van de 41 door Daman geciteerde gevallen met voorzetsels met in Zuid-Nederland afwijkend gebruik, er slechts 11 voor ons, Zuidnederlanders, in aanmerking komen om eventueel tot correct Nederlands gepromoveerd te worden. Weinigen zullen dat recht opeisen voor de 8 gevallen van de voorlaatse groep, en al de rest, ruim de helft, beschouwen wij als vergissingen, dwalingen en fouten. Het zal totaal overbodig zijn Damans derde hoofdstukje over de voorzetsels te doorlopen of nog bij andere rubrieken uit zijn boek te verwijlen. Wat we reeds hebben meegedeeld is meer dan voldoende om zijn methode te veroordelen.
Laten we even nog de oorzaken opsporen van Damans mislukking. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De voornaamste oorzaak is de verkeerde keuze van zijn bronnen. Om dit goed te begrijpen moeten we nog even terugdenken aan het doel dat hij beoogde bij het schrijven van zijn boek. Dat doel kan niet geweest zijn een reeks fouten uit te stallen die Zuidnederlandse schrijvers hebben begaan. Iedereen schrijft al eens een fout. Daman vindt fouten in mijn geschriften en ik vind er in de zijne. Er staan fouten in de woordenboeken van Van Dale en Grootaers, in het Woordenboek der Nederlandse Taal, fouten bij de professoren Te Winkel, De Vries, bij Vosmaer, bij alle schrijvers zonder uitzondering, tot de allergrootste toe. Publicatie van verzamelingen van zulke fouten, met geen ander doel dan het bekendmaken er van op zich zelf, heeft volstrekt geen zin. Ieder taalkenner die over voldoende tijd beschikt, zou elk jaar een tiental dikke boekdelen, gevuld met bijeengelezen taalfouten, kunnen in het licht zenden. Het doel van Daman was blijkbaar wijzen op de woorden, woordvormen, zinswendingen, uitdrukkingen, enz. die de Zuidnederlanders gebruiken, wanneer zij de bedoeling hebben correct Nederlands te schrijven, en die afwijken van wat de Noordnederlander in zulke gevallen in zijn A.B. gebruikt. Welnu, dan zijn een groot deel van zijn bronnen verkeerd gekozen. Dan deed Peeters het beter bij het uitzoeken van de bronnen voor zijn Taalgids, al valt ook daarover wel een en ander te zeggen. Wij vermeldden reeds, dat Daman volstrekt alle geschriften heeft gebruikt van de hand van Zuidnederlanders die het toeval hem onder het oog bracht, tot zelfs zijn private briefwisseling toe! Hij had zich echter uitsluitend moeten beperken tot schrifturen van Zuidnederlanders van wie men logischerwijze mag verwachten, dat zij hun moedertaal min of meer goed kennen en wier bedoeling geweest is algemeen Nederlands te schrijven. Moesten dus uitgesloten worden Streuvels, Claes e.a. waar ze opzettelijk dialectismen in hun werk gebruiken; verder alle schrifturen van toevallige medewerkers aan allerlei blaadjes die al te vaak een zeer stuntelig Nederlands schrijven. Op die wijze zou een groot deel van Damans materiaal, misschien de kleine helft, zijn weggevallen: precies het grootste deel van die ‘taalkemels’ waarop wij, Zuidnederlanders, weigeren de etiket ‘A.B. in Vlaanderen’ te plakken!
Een tweede oorzaak die Daman er toe gebracht heeft individuele vergissingen op te nemen als ‘algemeen Zuidned. afwijkingen’, is het feit, dat hij geen rekening hield met de frequentie van de opgetekende gevallen. Een eenmaal aangetroffen afwijking neemt hij even goed op als een telkens en telkens weer opduikende bijzonder vorm, wat natuurlijk verkeerd is. Het is niet omdat Vermeylen of Herreman of De Bom zich eens vergalopperen, dat hun vergissing als typisch Zuidnederlands in een boek over het A.B. in Vlaanderen moest afgedrukt worden.
Indien Daman als Noordnederlander, toegerust met een degelijke taalkennis, onmiddellijk elke bij de Zuidnederlanders aangetroffen afwijking aanvoelde, kon hij toch onmogelijk weten of en in hoever ze algemeen Zuidnederlands is. En dat is de derde oorzaak van het opnemen van overbodig materiaal. Hij had zich door een Zuidnederlands vakman moeten laten voorlichten! Uit zulke samenwerking had misschien iets nuttigs kunnen ontstaan. J.L. Pauwels. |
|