Notities van een lezer.
Cats over de opvoeding van Huygens.
Tegen het einde van het boek ‘Moeder’ in zijn Houwelijck brengt Cats de opvoeding ter sprake. Hij stelt dan als ideaal: ‘de jeugt door enckel spel te konnen onderwijsen’, en verwijst naar het voorbeeld van ‘een achtbaer man’ uit zijn kennissenkring, die dit ideaal inderdaad in praktijk had weten te brengen en spelenderwijs zijn kinderen niet alleen de letters, maar ook vreemde talen en de muziektheorie had geleerd. Uit een noot blijkt, dat met deze achtbare man bedoeld wordt Christiaan Huygens, de vader van Constantijn; een tweede noot preciseert nog: ‘De voorgenoemde Heer Huygens leerde sijn sonen de noten van de Musijck aen de knoppen van haer wambays, en dat al spelende’.
Hoe goed Cats van deze bijzonderheid op de hoogte was, blijkt bij vergelijking met wat Constantijn Huygens daarover zelf meedeelt in de (Latijnse) autobiografie, die hij tussen Mei 1629 en Mei 1631 schreef en welke loopt van zijn geboorte tot 1614. Voor het eerst werd de tekst daarvan in 1897 uitgegeven door Worp, maar eerst sinds kort is hij algemeen toegankelijk in de voortreffelijke vertaling van dr A.H. Kan (De jeugd van Constantijn Huygens door hemzelf beschreven, Rotterdam - Antwerpen 1946). Op pag. 21 van deze vertaling vinden wij wat zou kunnen gelden als een nadere uitwerking van de noot van Cats: ‘Het was winter en volgens de gewoonte van ons land kregen wij winterjasjes aan, waarvan de mouwen van de pols tot aan de schouder ter versiering met verguld-fluweelen knoopen in een enkele rij waren afgezet. De man (= vader Chr. H.), die even geestig als verstandig was, greep de gelegenheid aan en gaf aan iedere knoop de naam van een muzieknoot, zoodat wij die zonder eenige moeite in volgorde naar boven en naar beneden konden opnoemen. Daar volgde terstond dit op, dat eerst één tusschen twee werd weggelaten, dan twee telkens op drie en zoo achtereenvolgens de volgorde allengs meer en meer verstoord werd, waarna wij ze een voor een moesten aanwijzen, wat uiterst gemakkelijk ging, omdat wij om zoo te zeggen door de herinnering aan de plaats, waar ze stonden, geholpen werden.’
W.A.P. Smit.