De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Kruisinga als troef.In zijn artikel: Is er een nominale klassifikatie? (XLI 161 vv.), laat de heer Ph.J. Simons Kruisinga zeggen, ‘dat voor hem de ‘nominale klassifikatie’ niet bestond’. Wat Kruisinga aan Simons te kennen gaf, is me onbekend. Maar ik weet heel zeker, dat Kruisinga bij zijn vraag aan mijn adres: Kent het Engels gender of nouns? uitsluitend het Engels op het oog had; en dat daar geen slimmigheidje of een ander slinksigheidje achterzat. Over de klassifikatie in het Nederlands heeft hij zich nooit tegenover mij uitgelaten. Het kan daarom nuttig zijn vast te stellen, hoe Kruisinga - die zich bij zijn taalbeschouwingen nooit inliet met filosoferende spitsvondigheden - in werkelijkheid over de naamwoordelijke groepering heeft gedacht. Dan zal tevens blijken, dat het hem (maar hem niet alleen!) moeite heeft gekost, om zich inzake de klassifikatie in het Engels van de traditionele opvattingen dienaangaande los te maken. Het spreekt vanzelf, dat Kruisinga zich niet bezighield met de oorsprong van de nominale klassen of met hun historisch verloop, maar de talen altijd nam in hun toestand van nu. Het Engels verschilt van de meeste andere indogermaanse talen daarin, dat er bij de substantieven met hun attributen geen klasseverschil (meer) valt te bekennen, zoals dat bijv. nog wèl het geval is in het Frans, Duits, Nederlands - in iedere taal weer op een eigen manier; in ‘het’ Nederlands zelfs op meer eigen manieren. Toch had Kruisinga in An English Grammar6 I 2 (1941), in het hoofdstuk XIV over ‘Gender of nouns’ § 309 vv., nog van mannelijke, vrouwelijke en onzijdige naamwoorden gesproken, naar gelang er de pronomina he, she, it enz. op betrokken werden: ‘The kind of gender expressed in English - purely a matter of concord - is called referring gender, as distinct from the attributive gender which many languages possess by the side of the referring type, and which is marked by different forms of attributive, sometimes also of predicative words, as French un (le) beau livre, une (la) belle promenade; German ein hässlicher fall, eine hässliche stadt, ein hässliches bild; der tisch, die flasche, das glas, and Dutch de weg, het schip’. In §§ 310-319 treedt hij dan in biezonderheden over zijn Masculine, Feminine, Neuter Nouns, die ik hier moet weglaten. Terecht maakte Kruisinga geen gewag meer van levend en levenloos, zoals hij nog gedaan had in A Handbook of Present-Day English5 (1932) II 2 § 916: ‘Nouns in English are classed as animate or inanimate’, wat aldaar §§ 916-942 nader werd uitgewerktGa naar voetnoot1) - uiteraard anders dan het Gender of Nouns in het archaïsch en literair Engels (§ 1557 vv.). Maar na 1941 kwam Kruisinga tot de overtuiging, dat men beter doet voor het Engels in het geheel niet meer van naamwoordelijk genus te spreken. En daar hij wel vaker, zowel mondeling als schriftelijk, met mij van gedachten wisselde omtrent taalkwesties die hem niet loslieten, vroeg hij me in 1942 per brief, hem eens ‘hetzij privatim hetzij | |
[pagina 252]
| |
publice’ mijn mening te geven over hetgeen hij nog in 1941 over Gender of Nouns in het Engels had uiteengezet. Daarop publiceerde ik in Taal en Leven VI (1942-43), blz. 150-153, eenvoudig en voor iedereen verstaanbaar, wat reeds enige jaren eerder uitvoerig en in wijder verband gepubliceerd was in Grammatiese kategorieën bij het naamwoord (1936), blz. 52 vv. Het is onnodig dat hier te herhalen of samen te vatten. De konklusie luidde: het Engels kent geen naamwoordelijke groepering (meer) - een konklusie waartoe ook Kruisinga zelf was gekomen in zijn Diminutieve en affektieve suffixen in de Germaanse talen (1942), blz. 17. Het betrof ook hier wederom alleen het Engels. Want gelijk voor iedereen duidelijk is, die zich niet door sofistische en aprioristische bespiegelingen van de taalkundige wijs laat brengen, verschilt het Engels inzake genus principieel van de andere germaanse talen. Ook van de romaanse en andere indogermaanse talen, voorheen en thans. Want terwijl de attributieve woorden en woordjes in het Engels geen spoor meer vertonen van vormverschillen, veranderen in die andere talen attributen (nog) wel van vorm naar gelang van de substantieven die ze vergezellen. Die vormverschillen openbaren zich wel uitsluitend aan de attributieve woorden, maar zijn niettemin afhankelijk van de gebezigde naamwoorden. Het substantief is de ‘oorzaak’ van de klassifikatorische verschillen aan de bepalende attributen - uiteraard naar de aard van elke taal. Daar het immers een thans irrationele taalkategorie betreft, is het historisch verloop van het nominale genus overal anders. Maar we doen beter Kruisinga zelf aan het woord te laten; hij moet ons nog zeggen hoe hij het nederlandse genus zag. In A Grammar of Modern Dutch (1924) beperkte Kruisinga zich in § 231 vv. tot ‘the gender of nouns in the spoken language’. Alhoewel de naamwoorden zelf ‘no mark of gender in Dutch’ dragen - ‘gender in Dutch grammar is really concord’ - ‘Unlike English, Dutch nouns show two kinds of concord: 1. with their attributive adjectives or pronouns; this may be called attributive gender. 2. with their referring pronouns; this may be called referring gender’. Wat het attributieve genus betreft: ‘Nouns may be of common gender, or they are neuter’ (§ 232), m.a.w. de nederlandse koinê onderscheidt bij de naamwoorden een de-klasse en een het-klasse. ‘With regard to the use of the referring pronouns, nouns may be masculine, feminine or neuter’ (§ 235), waarom men ook wel sprak van een hij-, een zij- en een het-klasse. Dat was in 1924. Daar de feiten inzake de klassifikatie van de nederlandse substantieven ‘in manchen lehrbüchern fehlerhaft und irreführend dargestellt werden’, hield Kruisinga het in zijn Einführung in die deutsche syntax (1935), blz. 145 vv., voor noodzakelijk ‘hier auch die klassifikation in der niederländischen gemeinsprache kurz zu behandelen’. Hij begon met deze algemene oriëntering omtrent de naamwoordelijke klassen: ‘Die substantive mancher sprachen werden durch sprachliche mittel in eine anzahl klassen eingeteilt. In der sprachgruppe, zu der das niederländische und das deutsche wie auch die meisten anderen sprachen Europas gehören, geschieht diese klassifikation durch die form der substantive oder der sie begleitenden attributiven wörter und durch die form der auf sie verweisenden fürwörter, der persönlichen, hinweisenden und rückbezüglichen’. | |
[pagina 253]
| |
Verder vernemen we dan: ‘Ein niederländisches substantiv wird nie durch seine form charakterisiert, mit ausnahme vielleicht der diminutive, welche durch ein suffix gekennzeichnet werden und ausnahmslos zur neutralen klasse gehören’ [zoals dat blijkt uit het attributieve lidwoord het, en de demonstratieven dat, dit. G.R.]. ‘Die substantive werden aber in der einzahl in einigen fällen durch die form der attributiven wörter, der adjektive, des bestimmten artikels und der hinweitenden fürwörter, gekennzeichnet. Nach der form des artikels.... unterscheidet man demnach die de-klasse und die neutrale klasse’. Naast deze ‘zweifache klassifikation der niederländischen substantive’ bestaat er nog een andere, ‘die zwar nicht unabhängig von der ersten ist, doch nicht ganz damit zusammenfällt. Sie ist eine dreifache und betrifft den gebrauch der auf die substantive verweisenden fürwörter; der gebrauch dieser fürwörter hängt mit der bedeutung der substantive zusammen’ - wat intussen alleen geldt ‘für die form der gemeinsprache in der provinz Holland und in den nordöstlichen provinzen. Im süden (Brabant, Limburg, Flandern) steht der pronominalgebrauch in engern zusammenhang mit dem attributiven geschlecht der substantive im mundartlichen gebrauch’ - want hier worden ook de nomina attributief nog in drie klassen onderscheiden (G R.). Dit was in 1935. Uit een en ander blijkt meer dan voldoende, hoe Kruisinga over de naamwoordelijke klassifikatie in het Nederlands dacht - en voor zover ik weet, is blijven denken. Het heeft daarom geen zin, om ook nog aan te halen met welke woorden hij diezelfde leer bleef verkondigen in Het Nederlands van nu (1938), blz. 137 vv. ‘Als men nu de vraag stelt waar de klassifikatie van onze znmw in de klasse met de en de tweede klasse met het op berust, moeten wij hier het antwoord schuldig blijven’ (138). Wie zich van historie onthoudt in zijn taalkunde, onthoudt zich toch zeker van prehistorie. P. Gerlach Royen O.F.M. |
|