De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Kroniek en kritiek.Synoniemenbeschouwing. Reeds veertig jaar geleden heb ik gewaarschuwd tegen wanbegrippen bij de beschouwing van synoniemenGa naar voetnoot1). Dat deze waarschuwing nog niet overbodig is, bleek mij, toen ik Kies uw woord van J.A. MeyersGa naar voetnoot2) ter bespreking ontving. De samensteller wilde ‘een sleutel vervaardigen, die toegang kan geven tot de rijkdommen van onze Nederlandse taal’. Door één woord ‘als passe-partout te gebruiken, raken andere, soms kernachtigere op de achtergrond’ en veroorzaakt men ‘een betreurenswaardige verarming en vervlakking van de taal’. Intussen missen de opgesomde woordenparen en woordenreeksen elke toelichting, en de schrijver gevoelt zelf het gevaar van dit gemis. In zijn Voorbericht zegt hij: ‘Dit boekje eist een voorzichtig gebruik en vraagt bij elke aarzeling het raadplegen van een betekeniswoordenboek’. Hij hoopt dat het ‘ook reeds in deze vorm nuttige diensten moge bewijzen aan vele landgenoten’. Het spijt ons dat wij dit nut ernstig moeten betwijfelen, en dat wij uit het vlijtig gebruik door goedgelovige leken op taalgebied eer schade dan voordeel zouden verwachten. Laat ik dat met het eerste het beste voorbeeld verduidelijken. De a begint met aaien en verwijst naar liefkozen. Nu schrijft een juffrouw aan een vriendin dat ze haar poes geaaid heeft, maar als ze in een volgende zin weer wil aaien, slaat ze Meyers op, en vindt op blz. 152: liefkozen - kozen - minnekozen - aaien - strelen - stroken - kussen - zoenen - omhelzen - omarmen - knuffelen - vertroetelen - cajoleren. Gekust en omarmd heeft zij de poes niet; het woord stroken begrijpt ze niet, maar het deftige strelen lijkt haar nog niet zo ongeschikt. Toch zou ze zich, misschien onbewust, en naar zij wellicht meent door Meyers' gezag gedekt, met die ‘gestreelde’ poes lichtelijk belachelijk maken. En gesteld dat een jongeling, die een sierlijke, stijlvolle minnebrief wil schrijven, hetzelfde artikel van Meyers raadpleegt. Zal hij dan zijn kussen afwisselen met zoenen, zijn omarmen met omhelzen? Hij zal zijn meisje wel niet willen aaien, maar moet hij dan beurtelings familiaar knuffelen en deftig strelen en stroken? Zal zij hem niet uitlachen als hij verlangt naar kozen of minnekozen? Met cajoleren loopt hij zelfs gevaar niet begrepen te worden. Of moet zijn geliefde dat woord ook maar eens in een betekeniswoordenboek opslaan? De beste stijlles is m.i.: gebruik geen andere woorden dan die reeds tot uw, tenminste passieve, taalschat behoren, en waarvan de gebruikssfeer en de gevoelssfeer u reeds bekend zijn. Het gebruik van louterwoordenboek-woordenvoorraad zal in veel gevallen niet tot taalverrijking, maar tot taalmisbruik, tot taalbederf leiden. Een uitzondering zouden wij alleen willen maken voor de individuele taal van de dichter, terwille van klank- of rijmbehoefte. Om niet onbillijk te worden tegenover de bewerker, wijzen wij er op, dat hij inderdaad beseft dat zijn verzameling eigenlijk een supplement vereist. Hij schrijft namelijk in zijn Voorbericht: ‘het is de bedoeling, op deze enkele verzameling synoniemen een uitgebreid werk te laten volgen, | |
[pagina 224]
| |
waarin van elke groep door een nauwkeurige analyse overeenkomsten en verschillen in gebruik en betekenis aangegeven worden’. Dit zou dan een nieuw woordenboek van synoniemen moeten worden, waarin van de 10.000 woorden vrijwat te schrappen valt, want er staan ook vreemde en ongewone woorden tussen, alleen gevolgd door een verklarend woord. Dit aangekondigde plan zou ons niet verheugen als het uitliep op een synoniemen-woordenboek in de oude trant. Maar zou een taalkundig verantwoorde behandeling niet afstuiten op onoverkomelijke bezwaren? Dat lijkt ons verre van onmogelijk. C.d.V. |
|