Multatuli tegenover Wolff en Deken.
In de eerste brieven aan zijn verloofde haalt Multatuli meermalen Wolff en Deken aan, die hem een voorbeeld van losse verteltrant gegeven moeten hebben. Zijn eerste boek vermeldt dan met name Abraham Blankaart, terwijl een later aantekening hierbij nog uitdrukkelijk ‘die aardige figuur uit Sara Burgerhart’ gaat prijzen (Havelaar4 363).
Hoe vreemd het misschien ook klinken mag, de antipathieke Droogstoppel schijnt meermalen aan de sympathieke Blankaart te herinneren. 't Is niet alleen het vrijmoedig zelfbewustzijn van de twee figuren, maar vooral de direkte stijl van hun schriftelijke bekentenissen, waardoor hun verwantschap telkens zo verrassend aandoet. Wie deze overeenkomst op het eerste gehoor mogelijk àl te paradoxaal vindt, mag eenvoudig bedenken, dat het Hollands koopmanstype Wolff en Deken evenveel aantrok als het Multatuli afstootte en dat eenzelfde type op tegengestelde manieren uitgebeeld kon worden. Blankaart's karakter vertoont trouwens elementen van zelfvoldane vroomheid, die licht naar schijnheiligheid om te buigen vallen, wanneer de godsdienst op zich zelf een schrijver gaat tegenstaan. Eigenlijk ligt in het karikaturale portret van Droogstoppel ook al de kritiek op ons hele volk besloten (een volslagen andere kritiek dan de opbouwende Potgieter in het beeld van Jan Salie levert), waardoor Multatuli hoe langer hoe meer van zijn landgenoten vervreemden zal. Het feit dat hij tenslotte Droogstoppel soms bijvalt (b.v. Idee 1065), bevestigt ons ten overvloede, hoe hij in Droogstoppel de Hollander als zodanig en dus onwillekeurig meteen zich zelf min of meer getekend heeft.
Heet de roman Cornelia Wildschut bij hem begrijpelijk van erg weinig waarde, het karakterbeeld van Cornelia's moeder wordt toch ‘onovertroffen’ genoemd en ‘al laat men alle europeesche beroemdhedens meedingen, 'n kunstvoortbrengsel van den allereersten rang’. In onderscheid met Busken Huet, die de werken van beide vriendinnen drie jaar tevoren haast uitsluitend aan Betje toeschreef, komt Multatuli verklaren: ‘Aagje, Aagje, waarom niet op eigen wieken gedreven?’ (Idee 1078 noot).
Als we niet stellig wisten, dat hij ook Willem Leevend gelezen had (Brieven2 I 226), we zouden het met vrij grote zekerheid kunnen afleiden. Waarschijnlijk wordt er immers een plaats uit dit boek gevarieerd, wanneer Multatuli verzekert: ‘Cervantes, gij de bijna eenige schrijver voor wien ik bijna eerbied heb’ (Specialiteiten4 44). Deze eigenaardige wending herinnert immers opvallend aan een originele uitdrukking van Daatje Leevend: ‘Steinbart beweegt mij bijna om een bijna-Christen te worden’ (W.L. VI 258).
G.B.