De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Invloed van Luther's liederen op het Wilhelmus?
| |
[pagina 212]
| |
waaronder het Oude Testament van Deus-Aes de eerste plaats inneemt. Deze Bijbel toch, letterlijk naar Luther vertaald (uitgezonderd het N.T.) tot in Opschriften en Kanttekeningen toe, was tot 1637 hét Boek der Gereformeerden. Welnu, men behoeft slechts een concordantie op de Lutherbijbel op te slaan om de frequentie van heylsaem in het O.T. van Deus-Aes te zien. Uit het Boek der Psalmen tekende ik aan: heylsame leere (Opschr. van XVII en XXIV); heylsame rechterhant (Kantt. bij XX, 7); heylsame Kelck (CXVI, 13; door Datheen overgenomen); heylsame zeden (CXIX, 66); bovendien in Spr. XV, 4: heylsame tonghe. De grootste bewijskracht heeft echter het Opschrift van CIX:.... dat sy Christum ghecruyst / ende zyn heylsaem woort.... niet ghewilt en hebben. Hoe sterk de invloed van deze Bijbel is geweest, moge blijken uit het gebruik dat Marnix maakt van heylsaem in zijn Psalmberijming van 1580. Het staat bij hem, attributief en praedicatief bij: cracht, crachten, vreugd', aenghesicht, licht, claerheyt, hulp, Heer, spoet end' gheluck, aensicht. Alleen níet bij woort. Hierbij vindt Marnix het meest passende adjectief: heylich (5 ×) of warachtig (3 ×). Doch zijn proza is daar om te bewijzen, dat hij het heylsame Woordt wel degelijk kent. In zijn befaamde ‘Advijs’ van 1568 - men lette op dit jaartal! - staat: ‘omdat wy sijn heylsame woordt.... soo schandelicken misbruycken....’ ‘De stem van Luther helpt verklaren, hoe het Wilhelmus.... uit het hart van heel ons volk en niet enkel van de Kalvinisten opklinkt’, zegt Prof. Brom. Inderdaad, Luthers stem heeft in de Nederlanden van de 16e eeuw geklonken, en uit het bovenstaande moge gebleken zijn: zelfs door de Calvinisten heen, maar dan door zijn Bijbel en dat nog indirect, en niet door zijn liederen. Het Wilhelmus brengt in elk geval de stellingen van Pont en Smit niet ten val. Dit alles zou zo erg niet zijn - Gerard Brom's verdiensten ten aanzien van het Wilhelmus zijn te groot om hem deze misvatting kwalijk te nemen en bovendien schokt zijn opvatting inzake Luthers bijdrage hem niet in de overtuiging dat Marnix de dichter van ons volkslied is - wanneer niet op deze wankele basis de nog wankeler constructie van Egbert Smedes' auteursgebouw gegrondvest was. ‘De stelling van Houwaert, de Lutherse predikant, als dichter van het lied, wordt door deze vondst van Brom aanmerkelijk versterkt’, juicht Smedes in zijn vooral onder literatuurhistorici geruchtmakende artikel in het Tijdschrift voor GeschiedenisGa naar voetnoot1). Dat hij ook tal van andere onbewijsbare of nog te bewijzen stellingen voor ‘stevige pijlers’ aanziet, kunnen we hier stilzwijgend voorbijgaan. Dordrecht. S.J. Lenselink. |
|