Bloeibaarheid een goed woord.
Voor de vorming en afleiding welke G.S. geeft, is inderdaad véél te zeggen, ook al vindt men het niet zó interessant dat het, niet volgens het enig levende principe(?) van kunnende worden is gevormd, want het suffix baar kan ook de betekenis hebben van ‘kunnende, zònder worden’. Dit komt uitsluitend voor bij afleidingen van intransitieven, b.v.: vloeibaar, bestaanbaar, ontbrandbaar, gangbaar enz.
De substantieven daarvan afgeleid zijn wèl reeds geijkte woorden: vloeibaarheid, bestaanbaarheid, gangbaarheid enz.
Dit baar betekent alléén: geschikt tot, geëigend tot. Bloeibaarheid zou dus duidelijk uitdrukken: de toestand èn de geschiktheid bezittende om te bloeien.
Het is daarom een goed gevormd, bruikbaar nieuw woord en waard om als taalverrijking te worden geijkt, al doet het op 't eerste gezicht wat vreemd aan.
D. van Unnik.