Bloeibaarheid.
Op de stations hangen aanplakbiljetten betreffende bloembollen, met als groot-gedrukte slotzin: ‘Gekeurd op 100% kwaliteit en bloeibaarheid’. Is dit een neologisme of bestaat het woord reeds gedurende langer of korter tijd in de vaktaal van kwekers en handelaars? Het interessante is in elk geval, dat de afleiding niet plaats vindt volgens het tegenwoordig als énige levende principe, waarbij het achtervoegsel -baar de betekenis heeft van: kunnende worden; bijvoorbeeld: eetbaar, drinkbaar, onloochenbaar, etc. - maar dat hier teruggegrepen wordt naar de oorspronkelijke vorming, die in samenhang met het Engelse ww to bear en het Nederlandse znw de (lijk) baar, de zin had van: dragende, in staat tot dragen.
Bloeibaar zou dan gevormd moeten zijn naar analogie van vruchtbaar, zodat men bloei- in dit woord dan ook dient op te vatten als een zelfstandig naamwoord.
G.S.