Een bewijsplaats van het woord ‘bodemschuit’ was echter nog niet gevonden.
Nu schrijft Antoni van Leeuwenhoek in zijn brief van 5 Jan. 1685, gericht aan de Royal Society te Londen, over kristallen in wijn, dat ‘eenige seer weijnige figuirtgens een net quadraat uijtmaakten, en andere weder wel twee maal soo lang als breet waren na welkers korte sijden, dese figuiren seer spits toeliepen, sijnde int midden seer dik overeenkomende met de figuir van een plad bodemschuijtge, wiens voor en agtersteven mede plat is, als fig: G.’ Even verder vertelt hij van andere kristallen weer, dat het ‘sout figuirtgens waren, die aan beijde eijnden seer spits toeliepen, hebbende veele van deselve een hoogte ofte rugh, even als off wij ons inbeelden te sien, een scharp bodemschuijtge dat omgekeert was.’
Het lijdt geen twijfel, of hier is het oorspronkelijk woord voor ‘bomschuit’ gebruikt, een scheepsvorm die Leeuwenhoek, dikwijls aan de kust (Scheveningen, Vlaardingen) komend, zeker kende. De bijbehorende figuren komen ook overeen met de vorm van een dergelijk schip, naar de Directeur van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam mij verzekerde. Die van het ‘omgekeerde bodemschuijtge’ is zelfs voor de leek van een treffende gelijkenis met een omgekeerd op het strand liggende bomschuit.
Judi I.H. Mendels.