De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Bijdragen en Mededelingen der Dialecten-commissie van de Kon. Ned. Akademie. In deze reeks zijn twee nieuwe afleveringen (IX-X) verschenen met een verslag van de symposia over Limburgse dilalectgrenzen en over Friezen, Saksen, Franken (Amsterdam - N.V. Noord-hollandsche U.M. - 1947 Prijs f 1,25 en f 1,90). De eerste bevat lezingen van J. Leenen | |
[pagina 188]
| |
(Limburgse klankgrenzen), S. van der Meer (Problematiek der Limburgse isoglossen in de Middeleeuwen) en W. Roukens (Dialectbegrenzing in Limburg, vooral met betrekking tot lexicologische en syntactische isoglossen). De tweede bevat lezingen van M. Schönfeld (Friese relicten in het Gronings, in het bijzonder in de toponiemen, B.H. Slicher van Bath (De Saksen), P.C. Boeren (Het probleem van de Salische kolonisatie). Aan het slot vindt men een beknopt verslag van de discussie waartoe de voordrachten bij de hoorders aanleiding gegeven hadden.
Kernproblemen van de Nederlandse klassifikatie: divergentie van der en haar door P. Gerlach Royen O.F.M. (Mededeelingen der Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, deel 11, No. 1. Amsterdam - Noord-Hollandsche U.M. - 1948). In deze voordracht geeft Gerlach Royen een heldere uiteenzetting van het gebruik en het misbruik van der en haar, in het verleden, maar voornamelijk in het hedendaagse schrijfgebruik. Het gebruik van der bij vanouds mannelijke substantieven verklaart hij daaruit, dat der evenals de in Noord-Nederland indifferent geworden is, en daardoor kans gekregen heeft op een belangrijke uitbreiding, die in 1916 al door de Staatscommissie-Kluyver voorspeld is (zie blz. 12) op grond van ‘het groot gemak in het schrijven’. Hoewel het enkelvoudige der steun vindt in het meer gebruikelijke meervoudige der, zouden wij toch de gunstige levenskans betwijfelen. Als tegenwicht zou statistisch nagegaan moeten worden of der soms over de gehele linie, zij het in vertraagd tempo, de weg opgaat van het uitstervende des. Voor het letterkundige proza is er een belangrijk onderscheid tussen de hedendaagse auteurs en die van een eeuw geleden. Zou dat ook niet gelden voor de dagbladtaal, de zakelijke en partikuliere korrespondentie? Zou een gezond taalonderwijs ook geen faktor van betekenis zijn? Voor het haar-gebruik en de ‘haar-kultuur’ levert Gerlach Royen, na zijn vorige publicaties, aanvullende bijdragen, vooral doordat zijn tekst (blz. 1-21) gevolgd wordt door twaalf Bijlagen (blz. 22-93) met overvloedig materiaal, uit allerlei geschriften geput.
Vondel-teksten. In 1941 verscheen te Batavia een uitgave van Vondels Joseph in Dothan, met een inleiding en met uitvoerige aantekeningen van Jef Notermans, docent aan de Universiteit van Indonesië. De oorlogsomstandigheden hadden ten gevolge, dat deze uitgave hier te lande onbekend bleef. Thans is een tweede druk verschenen (W. Versluys - Amsterdam, Batavia), waarbij tekst en annotatie elk in een afzonderlijk deeltje zijn opgenomen.
In het Klassiek Letterkundig Pantheon (Zutphen - W.J. Thieme - 1948) verscheen een tweede, gewijzigde druk van J.v. Vondels Noah, van een inleiding en aantekeningen voorzien door Mej. M.E. Kronenberg (Prijs f 1,50, geb. f 1,90). De eerste druk, van 1910, was reeds uitstekend ingeleid en verzorgd, maar sedert is er zoveel gepubliceerd, dat een zorgvuldige herziening en aanvulling noodzakelijk bleek (zie de nieuwe Inleiding, blz. 14-17). Voor de studie van dit belangrijke drama is deze uitgave een welkome aanwinst. | |
[pagina 189]
| |
Lezende onder de lamp. Onder deze titel verzamelde W.L.M.E. van Leeuwen een reeks Studies over nieuwe Nederlandse litteratuur, met portretten en facsimilésGa naar voetnoot1). De bundel bestaat uit drie delen. Het eerste (Lezende onder de lamp) bevat, na een Inleiding over Neo-Romantiek, een tiental opstellen over hedendaagse auteurs, grotendeels in de loop der jaren als boekbeoordelingen verschenen in het weekblad Tubantia en dus uiteraard slechts in beperkte kring bekend geworden. Zoals verwacht mocht worden van Van Leeuwen zijn de met smaak en inzicht geschreven beschouwingen zeer lezenswaard en verdienden ze dus een herdruk voor een groter publiek. Van liefde en bewondering getuigen vooral de studies over Arthur van Schendel, Aart van der Leeuw en A. Roland Holst. De tweede afdeling, Grondslagen (blz. 225-291) bevat vijf bijdragen van aesthetisch en litterair-historische aard, nl. Kunst, Schoonheid, Smaak; Critici van twee geslachten (W. Kloos en Dirk Coster); De taak van den criticus; De taak van den litterair-historicus; De taak van den dagblad-criticus. In de derde afdeling (blz. 293-348) is de docent aan het woord, die de vier herdrukte artikels over litteratuur-onderwijs inleidt met zijn leuze: ‘De taak van het litteratuuronderwijs is vorming van den culturelen mens’. De uitgever zorgde voor een royale druk en mooie illustratie.
Zon over het leven. Dr H.H. Knippenberg, bekend door zijn folkloristische belangstelling, heeft onder dit opschrift als ‘litterair-culturele verkenning’, een viertal levendige causerieën bijeengebracht, getiteld Humor en scherts, Wat de vogels vertellen, Natuurbeelding en fabels, Grappige personages (Helmond - Uitgeverij ‘Helmond’ - 1947. Prijs f 2,25). Dat het boekje in de smaak viel, blijkt uit het feit dat reeds een tweede druk verschenen is.
Multatuli-literatuur. Een Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker is samengesteld en uitgegeven door de ervaren boekenkenner A.J. de Mare (Leiden - E.J. Brill - 1948, 219 blz. Prijs 6, -). Met grote nauwkeurigheid zijn niet minder dan 2030 geschriften en artikels opgesomd, een bewijs van de veelzijdige belangstelling in deze schrijver, tot op de tegenwoordige tijd. Dit onmisbaar hulpmiddel bij de Multatuli-studie is voorzien van een uitvoerig register, dat het naslaan vergemakkelijkt. |
|