Het Vlaamse vraagstuk.
M.P. Herremans, La question flamande. Ed. Meurice, Bruxelles. 1948 (205 blz.).
Veel Nederlanders wisten, dat er een vlaams vraagstuk was. Maar het was ingewikkeld, want als ze vijf Vlamingen achtereenvolgens spraken, kregen ze ook achtereenvolgens vijf verschillende meningen te horen. Ook vonden velen het niet overmatig belangrijk; het was een onbeduidend vraagstuk van taal, met rare woorden als ‘eenzelvigheidskaart’; en ze begrepen niet, waarom die Belgen dat niet konden oplossen. In elk geval was het iets dat ons niet raakte. En met de taalbesluiten van omstreeks 1930 was het van de baan.
Het zo juist verschenen boek van dr. Herremans (de voorrede is gedateerd 1 Januari 1948) kan belangstellenden anders leren. En belangstellenden dienen te zijn alle Nederlanders, ook de boven aangehaalden. De tijd, dat men de vlaamse zaak met een hooghartig glimlachje kon afdoen, is des te meer voorbij, nu door de oprichting van de Benelux en het streven naar West-Europese samenwerking wederzijds begrip noodzakelijk is. Dr. Herremans is socioloog en beschouwt het vlaamse vraagstuk van vele kanten, zoals reeds uit de inhoudsopgave van z'n boek kan blijken. Na een inleiding verdeelt hij zijn beschouwingen in 4 delen. Het eerste deel, Existence et essence de la question flamande, wordt onder-ver deeld in 12 factoren: de taalkundige, de aardrijkskundige, de historische, de volkenkundige, de politieke, de culturele, de godsdienstige, de demografische, de economische, de koloniale, en die van de vrouw en van de jeugd.
Het 2o deel, Aspects historiques de la question et du mouvement flamand, bevat 4 paragrafen: het vlaamse vraagstuk vòòr 1830; de ontwikkeling van 1830 tot 1918; de tijd van 1918 tot 1944; en de tijd daarna.
Het 3o deel, Etude de la situation actuelle, onderzoekt 1o wat bereikt is op het gebied van: het onderwijs, de administratie, de rechtspraak, het leger, de koloniën, en internationaal; 2o wat nog bereikt zal moeten worden: cultureel, sociaal en politiek.
Het 4o deel, Au delà de la question flamande, wijst op het waalse vraagstuk, het brusselse vraagstuk, de taalkundige minderheden in België, de franse cultuur en Frans-Vlaanderen.
Ten slotte vat de schrijver het geschrevene samen in een hoofdstuk Conclusions, en geeft hij een korte bibliografie.
Het is niet doenlijk, dit werk uitvoerig te bespreken; alleen op een paar punten worde hier gewezen. Zo wijst de schrijver er met nadruk op, dat het vlaamse vraagstuk niet alleen, zelfs niet in hoofdzaak, een taalkwestie is (de inhoud van het eerste deel bewijst, hoe veelzijdig het is) en dat de mening dat het dat wel zou zijn tot veel misverstand en vijandschap van beide zijden aanleiding gegeven heeft.
De overtuiging, dat de Vlamingen niet vlaams, maar nederlands moeten spreken en schrijven, wint steeds meer veld. Ook dr. Herremans wijst daarop; doch hij voegt er bij, dat het doel niet moet zijn, het frans uit te bannen, doch alleen, het nederlands als norm aan te nemen.
Een beroep op het grootse verleden van het vlaamse volk is gerechtvaardigd, maar dat verleden mag niet een reden tot zelfverheerlijking zijn (‘wij zijn het eerste volk ter wereld’), alleen een aansporing tot een actief heden.
De schrijver zegt, dat na de taalbesluiten van omstreeks 1930 het