De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Opmerkingen bij P.C. Hooft, Geeraerdt van Velsen.‘Onghemeeten’.In vs. 13-16 van P.C. Hooft, Geeraerdt van Velsen lezen we: ‘Sinckt gouden Sonne, sinckt; en gaet u lang vergheeten
By 't gruwelijcke wildt, en dieren onghemeeten,
Die daer gheschoolt, soo wijd en t'zijd te weyde gaen,
Onder de golven van den graeuwen Oceaen.’
In zijn uitgave van Hooft's Gedichten heeft Dr F.A. Stoett (II, 219), blijkbaar op 't voetspoor van 't Ned. Wdb. X, 1634, het adjectief onghemeeten (vs. 14) geannoteerd met ‘oneindig vele’. Ik geloof echter, dat deze interpretatie niet juist is. In de door het praefix on van participia afgeleide adjectieven, als ongetemd, ongetellet, ongeseit enz., had on in eerster instantie eenvoudig de betekenis van niet. Deze adjectieven drukten dan ook niets anders uit, dan dat de werking, door het participium genoemd, niet had plaats gehad in betrekking tot de door dit deelwoord bepaalde object. b.v. ik heb het geld ongeteld opgeborgen; deze woorden hadden beter ongezegd kunnen blijven. [Zie Ned. Wdb. X, 945, 1667 en 1683; en Mnl. Wdb. V, 214-215, 706, 708 en 680]. Naast deze primaire zin heeft zich bij deze adjectieven echter een betekenis ontwikkeld, die 't best omschreven kan worden door: niet te, gevolgd door de infinitief; ze drukken dan uit, dat de werking door 't verbum genoemd, niet met goed gevolg kan plaats hebben. Zo vinden we ongetellet in de opvatting van niet te tellen, ontelbaar b.v. Walewein, vs. 10798: ‘Die liede waren al onghetelt
Die men daer slouch in die jacht.’Ga naar voetnoot1)
Sim. van BeaumontGa naar voetnoot2) zegt in een zijner gedichten, dat zijn ‘suchten en smerten ongetelt zijn’. [Zie verder o.a.J. van Maerlant, Spiegh. Hist. I, 5, 50, 46; I, 7, 86, 129; IV, 1, 25, 26 en Dander Mart. vs. 290]. Ongetemd in de zin van niet-te-temmen, ontembaar lezen we bij P.C. Hooft, Lofsang aen Pallas, vs. 50: ‘Wat waere sonder dij De Crijchsgod ongetemt?’ In St. Franciscus' LevenGa naar voetnoot3), vs. 10476 wordt in verband met ‘Deser crusen betekenesse’ gesproken van ‘diepheden al ongemect’ d.w.z. niet te doorgronden diepten (micken, mecken = zien, begrijpen, indenken); en in een Mnl. gedicht uit een 15de-eeuws handschrift heet 't: ‘Der vrouwen hovaerde is ongeseyt’ d.w.z. de hoogmoed der vrouwen is onuitsprekelijkGa naar voetnoot4). Welnu, dezelfde betekenisontwikkelingGa naar voetnoot5) zien we ook bij ongemeten, dat oorspronkelijk niet-gemeten betekende. [Zie Mnl. Wdb. V, 621], maar dat we ook in 't Mnl. reeds aantreffen in de zin van niet-te-meten, onmetelijk groot, b.v. Jan van Ruusbroec spreekt in Dat Boec vanden | |
[pagina 131]
| |
Twaelf BeghinenGa naar voetnoot1) van God als van ‘een ewich, almachtich, onghemeten ende onghescapen yet’; en P.C. Hooft zegt in ‘Op d'ooghen van me vrouw’ vs. 9: ‘Helder' hemel ongemeten, Noch schijnt, aen u, yet vergeten’. Voorts vinden we in Der Leken Spieg. II, 6, 71: ‘Deze (Jhesus) sel groot sijn onghemeten’; in Esmoreit vs. 538: ‘Met groten vrouden onghemeten, selen wi leven, ic ende ghi’; en in Van den heil. Sacram. vander Nyeuwervaert, vs. 153: ‘Och, tes een sonde groot ongemeten!’ Vooral uit de laatste aanhalingen is duidelijk geworden, dat de betekenis van ongemeten heel dicht nadert tot of zelfs geheel gelijk geworden is aan die van zeer groot, reusachtig. In de zin van ‘oneindig vele’ is 't nooit aangetroffen, zodat we mogen concluderen, dat 't in Hooft's G. van Velsen ook de normale zin had van zeer groot, reusachtig. Met ‘dieren onghemeeten’ bedoelt hij dus zeemonsters van reusachtige afmetingen. De gedachte, dat deze in groot aantal in de zee voorkomen, ligt uitgedrukt in 't adjectief ‘gheschoolt’ in 't volgende vers en we kunnen niet veronderstellen, dat Hooft dit tweemaal in dezelfde zin zou hebben gezegd. | |
‘Gruwel’.In vs. 142-143 van bovengenoemd drama zegt de ‘Twist’: ‘sal noch de Maene marren Met saluw worden, van het gruwel dat zy siet?’ In zijn aantekening hierbij geeft Stoett ‘het gruwel’ weer door ‘het afschuwelijk bedrijf’. Deze betekenisomschrijving lijkt mij niet juist, immers uit de voorgaande en volgende verzen blijkt, dat de ‘Twist’, die in dit gedeelte van 't stuk spreekt, nog niet met zijn ‘afschuwelijk bedrijf’ begonnen is, maar nog slechts uit ‘het voorburch vander Helle’ (vs. 137) te voorschijn is getreden. Dat de hemel ‘paersch’ wordt, de ‘starren beswalcken’, de maan ‘saluw’ wordt, dat ‘de toorens schudden van het hooghe Huys te Muyden’ en dat de Zuiderzee begint te ‘aerselen’, dat alles is niet een gevolg van 't ‘afschuwelijk bedrijf’ van de ‘Twist’, maar diens verschijning alleen is reeds genoeg, om al deze uitingen van ontsteltenis en schrik te voorschijn te roepen. Regel 153 zegt 't duidelijk, ‘Soo schrickt haer 't oopen doen van dese grijns’ d.w.z. zo schrikken zij (nl. hemel, starren, maan, Muiderslot enz.) van het ‘verschijnen van deze monstergestalte’, zoals Stoett zelf hierbij aantekent. ‘Het gruwel’ (vs. 143) is dan ook niet een ‘afschuwelijk bedrijf’, maar de ‘monstergestalte’ van de ‘Twist’ zelf. 't Substantief ‘gruwel’ betekent meestal wel ‘afschuwelijk bedrijf’, gruwelijke daad, maar 't kwam in de oudere taal ook voor in de zin van afschuwelijk wezen, gedrocht, monster, ondierGa naar voetnoot2). In Marnix van St. Aldegonde's berijming van psalm 88 vs. 5 lezen we: ‘Du hebst van my vervreemt, o God,
Mijn vrienden ende mijn bekende:
Du maeckst my hen, mits dees ellende,
Tot eenen gruwel ende spot.’Ga naar voetnoot3)
| |
[pagina 132]
| |
Hier heeft ‘gruwel’ de zin van iemand van wie men ‘gruwt’, van wie men een afkeer heeft. ‘In Maegdeburghs Lijckoffer’, vs. 85 zegt Vondel: ‘Wat gruwel trapt, met Christen hoofds banieren,
Op maeghdepalm, tot schennis van laurieren!’
Hier treedt de betekenis van ondier, monster, duidelijk aan 't licht. Vs. 236 van Vondel's ‘Verovering van Grol’ luidt: ‘In desen droom verschijnt die gruwel voor sijn' koets’. Hier kan ‘gruwel’ 't best omschreven worden als ‘afgrijselijke verschijning’Ga naar voetnoot1). In bovenstaande regel (vs. 143) van Hooft heeft ‘gruwel’ dan ook deze betekenis van monster, gedrocht. Hooft gebruikt het substantief gruwel, dat in 't Mnl. steeds als mann. voorkomt, hier onz., blijkbaar naar analogie van monster en gedrocht, waarvan 't in bovenstaand verband een synoniem is. (Wordt vervolgd.) Chr. Stapelkamp. |
|