De Nieuwe Taalgids. Jaargang 41
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Elckerlijc en Everyman.De langdurige pennestrijd over de prioriteit van Elckerlyc of Everyman, een halve eeuw geleden begonnen, scheen langzamerhand ten gunste van het Nederlandse spel beslist te zijn, toen onlangs de Leuvense Anglist Prof. H. de Vocht op even overtuigende als verrassende wijze een uitvoerig betoog leverde dat de Engelse moraliteit oorspronkelijk isGa naar voetnoot1). Voordat wij de uitkomsten van deze belangrijke studie beknopt samenvatten, geven wij enkele biezonderheden uit de voorgeschiedenis van dit vraagstuk. Noch Serrure, die in 1855 de Homulus besprakGa naar voetnoot2), noch Goedeke, die in 1865 zijn studie over Everyman, Homulus en Hekastus publiceerde, wisten van het bestaan van Elckerlijc. Eerst SchotelGa naar voetnoot3) heeft in 1862 de aandacht op deze laat-Middelnederlandse tekst gevestigd, maar de verhouding tot het ongeveer gelijktijdige Engelse spel werd pas in 1890 ter sprake gebracht door G. Kalff in een artikel Elckerlijc, Homulus, Hekastus, EverymanGa naar voetnoot4). Hij was getroffen door de bijna letterlijke overeenkomst van Elckerlyc en Everyman. Een gemeenschappelijke bron was dus niet waarschijnlijk: het ene spel moest een vertaling van het andere zijn. Hoewel hij de Dietse tekst, reeds in 1495 gedrukt, voor de oudste hield, waaraan de Engelse bewerker een proloog en een slotwoord toegevoegd zou hebben, achtte hij voor een beslissing een nader onderzoek nodig. Daarvoor werd de grondslag gelegd door H. Logeman, die in 1892 een parallel-uitgave van de beide teksten bezorgde, met een uitvoerige inleiding, waarin hij betoogde dat de Dietse tekst als de oorspronkelijke te beschouwen is. Voor zijn betoog gaf hij dertien bewijsplaatsen, waar z.i. de afhankelijkheid van de Engelse tekst duidelijk bleek, doordat de vertaler het origineel òf niet begreep, òf onbeholpen weergaf. Deze uitgave vond in 1894 een breed opgezette beoordeling door G. KalffGa naar voetnoot5). In hoofdzaak is hij door Logeman overtuigd; al hebben niet alle dertien ‘bewijsplaatsen’ van Logeman z.i. bewijskracht, door zelfstandige vergelijking van de beide teksten meent hij er een vrij groot aantal andere aan toe te kunnen voegen, waar de Engelse tekst onduidelijk, de Nederlandse beter isGa naar voetnoot6). Bovendien is de Elckerlyc beter gebouwd, met een meer verzorgd rijmschema. Tenslotte stelt hij een aantal emendaties voor in de Nederlandse tekst, die hier en daar gebrekkig is, en bepleit hij een nieuwe kritische uitgave van de Elckerlyc. Aan dit verlangen werd drie jaar later voldaan, toen K.H. de Raaf, als proefschrift van Den spyeghel der salicheit van elckerlyc een kritische tekst verzorgde, met inleiding en aantekeningenGa naar voetnoot7). Verrassend was het, dat deze Neerlandicus tegenover de Anglist Logeman een betoog leverde voor de prioriteit van Everyman! Zowel de door Logeman aangevoerde plaatsen als die van Kalff worden onder de loupe genomen, met tegengestelde uitkomst. Telkens meent hij te kunnen vaststellen dat de Engelse | |
[pagina 116]
| |
lezing duidelijker of beter is dan de Nederlandse weergave. Opnieuw komt Logeman in het strijdperk. Eerst in een beoordeling van De Raaf's proefschrift in Taal en LetterenGa naar voetnoot1). Op onderscheiden punten moet hij ongelijk bekennen en De Raaf's kritiek aanvaarden, maar overtuigd is hij niet. Om een zekere aanzeling te overwinnen zet hij zich opnieuw aan het werk en onderneemt een grondig onderzoek van de beide teksten, waarvan de uitkomst de grenzen van een tijdschriftartikel overschrijdt, en aanleiding wordt tot een afzonderlijke publicatie: Elckerlyc-Everyman. De vraag naar de prioriteit opnieuw onderzochtGa naar voetnoot2). Logeman volgt hier een ‘inductieve methode’: hij bespreekt een lange reeks van plaatsen met de bedoeling dat de lezer zelf zijn conclusie zal kunnen vormen, maar tussen de regels is het duidelijk dat hij zijn vroeger onvoldoend bewijsmateriaal tracht te vermeerderen en te versterken. In zijn vaste overtuiging dat aan Everyman de prioriteit toekomt is hij allerminst geschokt. Opnieuw komt zijn tegenstander De Raaf aan het woord, die in een artikel Nogmaals een en ander over de verhouding van Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc tot The somonyng of everymanGa naar voetnoot3) een lange reeks parallel-plaatsen, door Logeman te berde gebracht, grondig bespreekt. Veel sukses had hij voorlopig niet, want noch Leonard Willems in zijn Elckerlyc-studiënGa naar voetnoot4), noch H.J.E. Endepols, wiens uitstekend verzorgde uitgave in 1940 reeds een vierde druk beleefdeGa naar voetnoot5), heeft hij kunnen overtuigen. Het Nederlandse tournooi is in het buitenland voortgezet. Bij de schrijvers over de geschiedenis van het Engelse drama heerst geen eenstemmigheid. Sommige Engelsen en Amerikanen blijken door Logeman overtuigd te zijn; andere, ook Creizenach, beschouwen Everyman als origineel, al berust hun oordeel waarschijnlijk niet op zelfstandig onderzoekGa naar voetnoot6). Dat geldt niet voor de Amerikaan E.K. Tigg, die de uitkomsten van een eigen onderzoek publiceerde in een artikel Is Elckerlijc prior to Everyman?Ga naar voetnoot7) waarin opnieuw de prioriteit van de Nederlandse tekst betoogd wordt.
De Vocht had dus geen gemakkelijke taak, toen hij zijn sinds veertig jaar gekoesterde opvatting dat Everyman origineel was, tegen zoveel oppositie moest verdedigen. Natuurlijk heeft hij nauwkeurig bestudeerd al wat over dit vraagstuk geschreven is. De argumenten, berustend op ‘better sense’, acht hij terecht niet van beslissende betekenis. Immers een vertaler of bewerker kan verduidelijking of verbetering aanbrengen in zijn voorbeeld, weglaten wat hem niet aanstaat, aanvullingen nodig achten ter wille van het rijm. Evenmin kan het onderzoek van de dichterlijke vorm, rijm en versbouw de doorslag geven. Ongetwijfeld verdient de Nederlandse tekst in dit opzicht de voorkeur, maar het is evengoed moge- | |
[pagina 117]
| |
lijk dat een Nederlandse bewerker zijn voorbeeld verbeterend omwerkt als dat een Engelse vertaler zijn voorbeeld niet kan evenaren en de vorm verwaarloost. Het onderzoek, meent De Vocht, moet dieper gaan. Hoofdzaak is een Comparative study of aim and subject-matter. Daaraan is dan ook het gehele tweede hoofdstuk (blz. 41-100) gewijd. Eigenlijk geeft hij zijn eind-conclusie al aan het slot van het eerste hoofdstuk: de auteur van Everyman is ‘a simple straightforward and charitable man who longs to warn his fellow-creatures of the danger of unprovided death, and uses the dramatic metrical form, not for itself, but as a means to reach and convince a larger number of hearers’. De auteur van Elckerlyc is ‘a Rederijker, to whom verses and rhymes are of paramount importance as they will help him to triumph at the literary contest of the Chambres de Rhétorique’. In een kort bestek kunnen wij de verdiensten van zijn argumentatie niet ten volle tot hun recht laten komen. Opmerking verdient dat deze geschoolde Anglist tevens Katholiek theoloog is, en daardoor het vraagstuk van een zijde beschouwt die tot nu toe te weinig opgemerkt werd. Hij begint met de namen van de hoofdpersonen: z.i. is het gebruik van de naam everyman in verband met de aanspraak van het publiek, juister dan elckerlycGa naar voetnoot1). Een overtuigend argument is, dat de Nederlandse bewerker niet begreep dat Good dedes, d.i. goede werken, niet gelijk staat met Duecht. Elckerlijc's ‘goede werken’ gedurende zijn leven waren niet aannemelijk voor God wegens zijn onvergeven doodzonden. Zodra de vergiffenis geschonken is, herleven de goede werken en worden verdienstelijk. Dat wordt in het stuk uitgebeeld. Theologisch beschouwd is de term ‘deugd’ onjuist en dus onoorspronkelijkGa naar voetnoot2). Onjuist is, dat hetzelfde zou gelden voor de weergave van Knowlege door Kennisse (blz. 59 vlg.), want evenals in het Middelengels kan kennesse in het Mnl. zowel kennis als berouw (zelfkennis, inkeer) betekenenGa naar voetnoot3). In het vervolg toont De Vocht aan, dat Everyman overal dogmatisch zuiver is, terwijl de dichter van Elckerlyc herhaaldelijk uitspraken heeft, die uit gelovig Katholiek oogpunt onverdedigbaar of onduidelijk zijn: in Gods toespraak bij de aanvang in de oproep van de Dood, in het gesprek met het Goet, in de passage met Biechte, en de monoloog vs. 549 vlg., het gebed tot de Heilige Maagd. Waar de Engelse tekst onberispelijk eenvoudig is, zoals in een stichtelijk bedoelde morality past, is de Nederlandse ‘distracted and diffuse’, een opgesierde omwerking, waar soms het rijm de bedoeling vervormt of bederft. De criticus noemt zelfs een vijftiental plaatsen in Eckerlyc ‘theological blunders’, die in het Engelse voorbeeld ontbreken, een afdoend bewijs dat de verhouding niet omgekeerd geweest kan zijn. Een derde hoofdstuk bevat een Comparative study of the outward form. Grondig worden stijl, metrum en rijn besproken, waarbij dan blijkt dat de versbouw, de onvolkomen rijmen geen onbeholpen weergave zijn van een beter verzorgd origineel, maar overeenkomen met de gangbare letterkundige traditie van dit tijdperk, gelijk ook reeds door De RaafGa naar voetnoot4) op- | |
[pagina 118]
| |
merkt was. Omgekeerd blijkt dat de zuivere rijmen in Elckerlijc vaak toegevoegde woorden bevatten, die in het Engelse origineel ontbreken, maar minder gepast zijn, omdat ze onduidelijk, dubbelzinnig of onnauwkeurig zijn. De grotere regelmatigheid wijst dus juist op onoorspronkelijkheid. Met tal van plaatsen wordt dit toegelicht. Om het rijm in orde te brengen zijn ook herhaaldelijk zinloze stoplappen aangebracht. Verder wordt gewezen op onnauwkeurige en zelfs onverstaanbare uitdrukkingen, waar het Engelse origineel volkomen eenvoudig en helder is. Ten slotte wordt in een uitvoerige afdeling nog eens aangetoond dat Elckerlijc afhankelijk is van de Engelse tekst. Daaronder zijn plaatsen, reeds door De Raaf aangewezen, waar de bewerker een Engels woord niet begreep, als vs. 57 waar ren (to run) opgevat is als to reign, terwijl het verband blijkt dat de Dood een bode en geen heerser is, en vooral vs. 731, waar het Engelse rodde = kruis met roeyken weergegeven is. Maar De Vocht heeft na nauwkeurige vergelijking de bewijsplaatsen aanzienlijk vermeerderd. Van groot belang voor zijn betoog is ook het slothoofdstuk: Everyman and English Literature. Overtuigend toont de schrijver aan dat ‘Everyman is deeply and formly rooted in the traditions of English literature’ (blz. 182), dat ‘the original Everyman was written by an author formed and fashioned by English literature, in whose spirit and ideas he was steeped, and to whose expression he was inured’ (blz. 176), zodat verscheiden ideeën in dit spel ‘sound as echoes of the numerous penitential lyrics’ (blz. 174). Er bestaat een nauw verband met andere moraliteiten uit de gelijktijdige Engelse letterkunde, die de verdienstelijke auteur van Everyman als bronnen of door verwante thema's tot steun geweest zijn. Het is verwonderlijk dat daaraan tot nu toe in de vraag naar de prioriteit, voorzover mij bekend, geen of onvoldoende aandacht geschonken is. De doorwrochte, grondige studie van de Vocht is m.i. als geheel onweerlegbaar, al is het mogelijk dat niet alle onderdelen overtuigend zijn. Zijn conclusie is ook van belang in verband met het auteurschap. Gelijk bekend is, heeft Leonard Willems ondersteld dat met de auteur Petrus van Diest de Karthuizer Petrus Dorlandus (1454-1507) bedoeld zou zijn, een vruchtbaar schrijver van Latijnse ascetische werken, en J. van Mierlo heeft in een voordracht over De dichter van ElckerlycGa naar voetnoot1) deze onderstelling met klem bevestigd. Als argument voert hij o.a. aan: ‘De theologie van Elckerlijc is in alle opzichten onberispelijk, zij is nog wel die van een ervaren, ernstig onderlegden theoloog’ (t.a.p. blz. 231-231). Lijnrecht daartegenover stelt De Vocht vast: ‘The man responsible for Elckerlijc lacked the requisite knowledge to write about dogmatic, or ritual, or religious matters, in which he made several blunders’ (a.w. blz. 161). Wij aarzelen partij te kiezen tussen de beide theologisch-geschoolde geleerden, maar als De Vocht gelijk heeft, dan staat het auteurschap van Petrus Dorlandus op losse schroeven! Bij alle bewondering voor De Vocht's kennis en scherpzinnigheid hebben wij één bezwaar. In zijn ijver om Everyman in ere te herstellen komt hij tot een geringschatting van Elckerlijc, die wij niet kunnen delen. Hij ziet in de Nederlander slechts een ‘rederijker’, die met mooie vormen pronkt, die alleen eigen roem beoogt. Maar evenals hij de Engelse morali- | |
[pagina 119]
| |
teit terecht plaatst tegen de achtergrond van de toenmalige stichtelijke letterkunde, had hij meer aandacht moeten schenken aan de geest van de ‘rederijkers’-kunst hier te lande omstreeks 1500, die volstrekt niet alleen op het uiterlijk gericht was. Verzorging van de vorm, volgens toenmalige smaak, kan ook voortkomen uit toewijding aan het onderwerp. Zowel de dichter als zijn auditorium zullen ongetwijfeld onder de indruk geweest zijn van het ontroerende gegeven. Anders zou ook de opgang van het spel in moderne opvoering onverklaarbaar zijn. Ook de betekenis in de vergelijkende litteratuurgeschiedenis blijft onaangetast, omdat Elckerlyc de schakel geweest is in de verdere bewerkingen van dit thema. C.G.N. de Vooys. |
|