Ter nader onderzoek.
Reeds tweemaal stiet ik op de vraag, of enkelvoudige der-genitieven ook bij het-woorden kunnen aansluiten; de eerste keer in Buigingsverschijnselen in het Nederlands I (208, 217 v., 219, 298-300), de tweede keer in Divergentie van der en haar (12 v.), dat ook in de uitgaven van de Kon. Ned. Akademie verscheen. In Taalkundig inzicht voor school en leven stelde ik dit kwestietje opzettelijk niet aan de orde. Het was daar nog niet rijp voor. Maar rijp of niet, ik wil er nu toch even de aandacht van vakgenoten voor vragen.
Wanneer men de feiten laat spreken, kan niet ontkend worden dat de der-genitief - die bij officiële masculina ‘epidemische’ allures aanneemt - zo nu en dan op het terrein komt van het-woorden, daar althans schijnt op te komen. Ik moge die ‘feiten’ even de revue laten passeren. Ofschoon ze - naar ik meen - niet samenhangen met het voorkomen van ter bij neutra, wilde ik tot besluit ook dat verschijnsel even ter sprake brengen.
In Buigingsverschijnselen (I 208) noteerde ik uit Herman de Man ‘schepen aller slag’, en ‘vrouwspersonen allerhander slag en soort’. Ik weet niet of ‘slag’ in de betekenis ‘soort’ in zuidhollandse dialekten nu nog tot de de-klasse behoort, zoals dat voor eeuwen zeker het geval was (N.W. XIV 1509 v., vgl. 1476; M.W. VII 1191 v.). Overigens zijn de gegeven voorbeelden geen gewone verbindingen met der. Zetten ze mogelijk op hùn manier een archaïsche uitdrukking voort? Bij ‘aller slag’ denk je onwillekeurig aan het synonieme allerlei, allerhande; en vooral aan het mnl. aller slacht(e) - ‘slacht(e)’ was toen zowel mannelijk als vrouwelijk (M.W. VII 1195 v., vgl. 1191). Als dat ‘aller slag’ bij H. de Man eens een echo was van het mnl. ‘aller slacht(e)’! waar ‘allerhander slag’ nog weer analogisch zou bij aansluiten. Het M.W. VII 1196 geeft wel de verbindingen ‘enigherhande slacht van wijn’, ‘In welkerhande slachte wise’; en het N.W. II 187 vergelijkt wel ‘'t Mhd. von aller hande slahte en dergelijke tautologieën’ (grammaire raisonnée!), maar een voorbeeld op -r vind ik er niet. - Zouden we ‘aller(hander) slag’ maar niet schrappen als argument voor der-neutra?
Wanneer substantieven zowel met de als met het gebruikt worden - het zijn er honderden, uitheemse en inheemse - mag men uit een sporadische der-genitief niet zo maar konkluderen, dat die genitief bij een onzijdig woord gebezigd wordt - zelfs niet wanneer bijv. de de-klasse tot het benedenmoerdijkse beperkt zou zijn: op literair gebied staat het noorden allerminst los van het zuiden. Ook kan, om van andere komplikaties nog te zwijgen, de archaïscher en deftiger doen dan het (bijv. de ure, de getuigenis). Zo is bijv. ‘het zuchten der creatuur’ in mijn taalgevoel archaïzerend bij het vroegere ‘de kreatuur’ tegenover het gewone ‘het kreatuur’ van thans (N.W. III 2160).
Behalve dit voorbeeld werden in Buigingsverschijnselen (I 217 v., 298-300) nog enkele andere de-: het-gevallen gesignaleerd, zonder dat wij er lang bij bleven stilstaan. Soms is de oplossing al heel eenvoudig, soms is ze dat niet. Zo mag men zich bij ‘de tinnen der Alhambra’ uit Couperus (De ongelukkige 14) niet beroepen op ‘het Alhambra’ van de woordenboeken of van Jac. van Looy: ‘het oude Alhambra met zijn roode overblijfsels’ (Proza4 37); daar Couperus in die roman zelf enkel